ECLI:NL:CRVB:2019:4083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
19/2629 ANW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening van uitspraak over griffierecht

Op 17 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/2629 ANW-V. Het betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak waarin het verzoek om herziening niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoekster, woonachtig in Marokko, had verzet aangetekend omdat zij meende dat het griffierecht naar de Raad was verzonden. Tijdens de zitting op 26 november 2019 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een andere conclusie. De Raad heeft vastgesteld dat verzoekster niet in verzuim is geweest en dat het wettelijk stelsel geen ruimte biedt voor een nieuwe termijn voor betaling van het griffierecht. Daarom is het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier R.H. Koopman.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 december 2019
19/2629 ANW-V, 19/2630 ANW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening tegen de uitspraak van de rechtbank de Centrale Raad van Beroep van 11 april 2019, 17/7712, 18/3158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] , Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht van 24 september 2019 heeft de Raad het door verzoekster ingestelde verzoek om herziening tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 26 november 2019. Beide partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 24 september 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 28 juli 2019 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft verzoekster te kennen gegeven dat zij het griffierecht naar de Raad heeft verzonden. Ook vraagt verzoekster om een nieuwe nota toe te zenden.
De Raad is van oordeel dat in verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Het griffierecht is niet bij de Raad ontvangen en verzoekster heeft de betaling niet met bewijsstukken onderbouwd. Het wettelijk stelsel biedt geen ruimte om verzoekster een nieuwe termijn voor betaling van het griffierecht te gunnen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.H. Koopman
GdJ

DECISION

Le Centrale Raad van Beroep (conseil central d’appel) déclare l’opposition non fondée.
Ce verdict a été fait par C.H. Bangma en présence de R.H. Koopman en qualité de greffier.
La décision a été prononcée en public le 17 décembre 2019.