ECLI:NL:CRVB:2019:4078

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
17/5811 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 augustus 2017 werd aangevochten. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen had en dat zijn uitkering per 1 januari 2018 verlaagd zou worden van 75% naar 70% van het minimumloon. In hoger beroep heeft het Uwv echter een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen op 11 oktober 2019, waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond werd verklaard. Hierdoor werd vastgesteld dat de Wajong-uitkering van appellant ongewijzigd zou blijven op 75% van het wettelijk minimumloon.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er feitelijk geen geschil meer bestond tussen partijen, aangezien het Uwv volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellant. Ondanks dat appellant het hoger beroep niet had ingetrokken, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad heeft tevens geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellant moest worden veroordeeld, die in totaal op € 5.323,45 werden begroot, inclusief kosten voor het ingediende bezwaarschrift, beroepschrift en rapporten.

Daarnaast werd bepaald dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- aan appellant moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, en werd openbaar uitgesproken op 17 december 2019.

Uitspraak

17.5811 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
7 augustus 2017, 17/1545 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Voor appellant is [naam] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen een nader onderzoek te doen.
Het Uwv heeft op 11 oktober 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft een zienswijze ingediend.
Partijen hebben te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord, waarna het de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 13 oktober 2016 heeft het Uwv het besluit van 14 maart 2016 gehandhaafd waarbij is vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft en dat zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) met ingang van 1 januari 2018 zal worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.2.
In hoger beroep heeft het Uwv bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 oktober 2019 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 maart 2016 alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat de Wajong-uitkering van appellant per 1 januari 2018 ongewijzigd wordt voortgezet naar 75% van het wettelijk minimumloon.
1.3.
Vastgesteld wordt dat het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar van 11 oktober 2019 volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. Hierdoor bestaat er feitelijk geen geschil meer tussen partijen. Dat brengt mee dat, nu appellant het hoger beroep niet heeft ingetrokken, het hoger beroep van appellant in verband met het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk wordt verklaard.
1.4.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant heeft moeten maken. De kosten in bezwaar worden begroot op € 1.024,- voor het ingediende bezwaarschrift en de aanwezigheid op de hoorzitting. De proceskosten in beroep worden begroot op € 1.024,- voor het indienen van het beroepschrift en de aanwezigheid op de zitting. De proceskosten in hoger beroep worden begroot op € 1.280,- voor het indienen van het hoger beroepschrift, de aanwezigheid op de zitting en de zienswijze naar aanleiding van de gewijzigde beslissing op bezwaar. Verder komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van € 1.990,45 voor het door appellant ingebrachte rapport van drs. mr. drs. D.S. Rambocus en € 5,00 voor informatie van de huisarts.
1.5.
Er is aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep gestorte griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 5323,45;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) P. Boer