Uitspraak
18.5041 AW
OVERWEGINGEN
14 januari 2016 heeft ingezien en waarover zij een verklaring heeft afgelegd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, werkzaam bij de gemeente Zaanstad, was ontslagen wegens plichtsverzuim gerelateerd aan integriteitsschendingen. De Raad oordeelt dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig is aan de ernst van de gedragingen. De appellante had zich schuldig gemaakt aan meerdere integriteitsschendingen, waaronder het niet melden van een zakelijke relatie die overging in een privérelatie, het raadplegen van vertrouwelijke informatie zonder zakelijke reden, en het vermengen van privé en zakelijke belangen.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellante op verschillende momenten de kans heeft gehad om haar leidinggevenden in te lichten over haar situatie, maar dit niet heeft gedaan. De omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden, zoals bedreigingen door een cliënt, zijn door de Raad niet als voldoende verzachtend beschouwd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellante ongegrond had verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en verantwoordelijkheid van ambtenaren, en dat de ernst van de gedragingen in dit geval een ontslag rechtvaardigt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.