ECLI:NL:CRVB:2019:4066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als taxichauffeur werkte, had zich op 1 februari 2014 ziek gemeld vanwege rug- en nekklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na een melding van verslechtering van zijn gezondheid in juni 2016, verzocht appellant om een IVA-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat de beperkingen van appellant niet duurzaam waren, wat leidde tot een bestreden besluit dat in bezwaar ongegrond werd verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldige afweging had gemaakt en dat er op de datum in geding, 22 juni 2016, een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellant bestond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte dit oordeel, waarbij hij stelde dat zijn situatie niet was verbeterd en dat zijn beperkingen als duurzaam moesten worden gezien. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante medische informatie op een inzichtelijke wijze had gewogen.
De Raad bevestigde dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 22 juni 2016 niet als duurzaam kon worden aangemerkt, en dat het Uwv terecht had gesteld dat de beperkingen niet voldeden aan de criteria voor een IVA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen.