ECLI:NL:CRVB:2019:4066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
17/6548 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als taxichauffeur werkte, had zich op 1 februari 2014 ziek gemeld vanwege rug- en nekklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na een melding van verslechtering van zijn gezondheid in juni 2016, verzocht appellant om een IVA-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat de beperkingen van appellant niet duurzaam waren, wat leidde tot een bestreden besluit dat in bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldige afweging had gemaakt en dat er op de datum in geding, 22 juni 2016, een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellant bestond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte dit oordeel, waarbij hij stelde dat zijn situatie niet was verbeterd en dat zijn beperkingen als duurzaam moesten worden gezien. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante medische informatie op een inzichtelijke wijze had gewogen.

De Raad bevestigde dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 22 juni 2016 niet als duurzaam kon worden aangemerkt, en dat het Uwv terecht had gesteld dat de beperkingen niet voldeden aan de criteria voor een IVA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

17.6548 WIA

Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 augustus 2017, 17/535 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken en zienswijzen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2019. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als taxichauffeur voor gemiddeld 40 uur per week, heeft zich met ingang van 1 februari 2014 ziek gemeld vanwege rug- en nekklachten. Het Uwv heeft appellant, na medisch en arbeidskundig onderzoek, met ingang van 30 januari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
Op 22 juni 2016 heeft appellant melding gemaakt van verslechtering van zijn gezondheid en belastbaarheid. Volgens appellant is zijn volledige arbeidsongeschiktheid inmiddels duurzaam geworden en voldoet hij aan de criteria voor toekenning van een IVA-uitkering. In het kader van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft een verzekeringsarts in opleiding informatie opgevraagd en ontvangen van de behandelend specialist van appellant, neurochirurg dr. M.R. Germans. In een rapport van 21 juli 2016 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat uit de op 20 juli 2016 ontvangen informatie van de specialist blijkt dat appellant herstellende is van een ingreep en dat dit herstel tot een jaar kan duren. De beperkingen van appellant kunnen daarom niet als duurzaam worden gezien. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 28 juli 2016 onveranderd voor 100% arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
Bij besluit van 5 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan lag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
27 december 2016 ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de eerste plaats vastgesteld dat enkel in geschil is of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant geacht moet worden duurzaam te zijn en of appellant om die reden met ingang van 22 juni 2016 voor een
IVA-uitkering in aanmerking zou komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een concrete en deugdelijke afweging van de relevante feiten heeft gemaakt en voldoende kenbaar en inzichtelijk het standpunt heeft onderbouwd dat, mede gelet op de gegevens van de behandelend artsen van appellant, op de datum in geding een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellant bestond. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de behandelend neurochirurg dr. Germans in zijn brief van 18 juli 2016 heeft meegedeeld dat de herstelperiode na een recidief
hernia-operatie, die bij appellant op 29 maart 2016 heeft plaatsgevonden, één jaar kan duren en dat, indien er geen duidelijk herstel optreedt, een revalidatietraject kan worden ingesteld. In zijn brief van 17 oktober 2016 schrijft dr. Germans dat de door appellant ervaren pijn in het linkerbeen na de operatie tijdelijk wat is verbeterd, dat sprake is van langzaam progressieve klachten en dat het uitstralende traject is als eerder, maar wel in minder ernstige mate dan voorheen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank, dat op de datum in geding een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellant bestond, betwist. Appellante heeft gesteld dat het primaire onderzoek, gedaan door een arts en volgens een vermelding getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, niet aan de voorwaarden voldoet. Appellant heeft aangevoerd dat uit de brief van dr. Germans van 17 oktober 2016 blijkt dat zijn situatie, ondanks de operatie, niet is verbeterd en dat zijn beperkingen wel als duurzaam moeten worden gezien. Appellant heeft voorts aangevoerd dat uit brieven van neurochirurg dr. S. Rooker uit 2013 en 2014 blijkt dat hij niet meer voor zijn klachten geopereerd zal worden en dat de injecties voor de pijnbestrijding niet meer werken. Na verschillende onderzoeken en twee operaties waren zijn klachten enigszins afgenomen, maar die zijn nu in alle hevigheid terug. Appellant heeft daarbij gewezen op een brief van orthopedisch chirurg B. Weerts van 13 februari 2017 waarin is opgemerkt dat sprake zou kunnen zijn van opnieuw radiculaire prikkeling.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 oktober 2018, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is niet in geschil dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid per 22 juni 2016 als duurzaam moet worden aangemerkt, zodat appellant voldoet aan de voorwaarden voor een
IVA-uitkering waarbij het geschil zich toespitst op de duurzaamheid van de beperkingen door de herniaklachten van appellant.
4.2.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, heeft overwogen is het aan de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Bij de volledige heroverweging op de grondslag van het bezwaar moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens informatie meewegen voor zover die betrekking heeft op de datum in geding. Latere ontwikkelingen die niet op de datum in geding waren te voorzien, bijvoorbeeld het alsnog ontstaan van duurzame arbeidsongeschiktheid, behoeft hij niet mee te wegen. De omstandigheid dat een behandeling – achteraf gezien – geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan op de datum in geding was te verwachten, brengt ook niet mee dat de verwachting van de verzekeringsarts voor de in geding van belang zijnde datum voor onjuist moet worden gehouden. Beoordeeld moet immers worden de inschatting die de verzekeringsarts ten tijde van zijn beoordeling heeft gemaakt op grond van de toen voorhanden zijnde medische informatie, voor zover betrekking hebbende op de datum in geding.
4.4.
In de eerste plaats wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Ook als aan het medisch onderzoek ten grondslag ligt dat aan het primaire besluit een gebrek kleeft omdat de primaire arts een verzekeringsarts in opleiding was en er geen handtekening van een verzekeringsarts onder het rapport staat, is dit gebrek in de bezwaarfase hersteld door het onderzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, heeft appellant gesproken op de hoorzitting van 21 december 2016 en heeft de door appellant ingediende medische informatie betrokken in zijn rapport.
4.5.
Anders dan appellant meent, gaat het in deze zaak om een medische prognose geldend op 22 juni 2016 en niet om een prognose per een latere datum. Met juistheid heeft de rechtbank het resultaat van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 22 juni 2016 niet als duurzaam kan worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht en informatie van de behandelend neurochirurg dr. M.R. Germans op inzichtelijke wijze bij de beoordeling heeft betrokken en gewogen. In zijn rapport van 27 december 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat, mede gelet op de gegevens van de behandelend artsen van appellant, op de datum in geding een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellant bestond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de inschatting van de kans op verbetering van de belastbaarheid van appellant op 22 juni 2016 terecht geen rekening gehouden met de latere, niet op de datum in geding betrekking hebbende, medische gegevens. Ook uit de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie kan niet worden afgeleid dat op 22 juni 2016 de beperkingen door de herniaklachten duurzaam waren. De informatie van neurochirurg Rooker dateert van voor de hernia-operatie in 2016. De overige informatie ziet op de situatie van appellant na de datum in geding, Dat er na 22 juni 2016 weer toegenomen rugklachten waren maakt niet dat de door de verzekeringsarts, in navolging van de behandelaar van appellant, gemaakte prognose op 22 juni 2016 onjuist was.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bij appellant, ten tijde hier in geding vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet kan worden aangemerkt als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA.
4.7.
De conclusie is dat het bestreden besluit in stand dient te worden gelaten en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) H. Spaargaren