ECLI:NL:CRVB:2019:4064
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na bezwaar werkgever
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden. Appellante, die als keukenmedewerkster werkte, had zich op 30 augustus 2011 ziek gemeld. Na een loongerelateerde WGA-uitkering van 100% werd haar uitkering per 27 augustus 2017 beëindigd, omdat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op 19,36% had vastgesteld. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de door appellante ingediende medische gegevens correct hadden beoordeeld. In hoger beroep voerde appellante aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie en dat de verzekeringsartsen meer informatie bij haar behandelend artsen hadden moeten opvragen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering had beëindigd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat appellante over voldoende opleiding beschikte om de geselecteerde functies te vervullen. Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente werd afgewezen en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.