ECLI:NL:CRVB:2019:4062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden. Appellant, die als inpakker werkte, had zich op 6 december 2011 ziek gemeld. Na een loongerelateerde WGA-uitkering en een WGA-vervolguitkering, werd zijn uitkering per 7 november 2016 beëindigd door het Uwv, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de door het Uwv uitgevoerde medische onderzoeken zorgvuldig zijn geweest en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing bieden voor de vastgestelde beperkingen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt ondersteunen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet WIA zorgvuldig moet gebeuren en dat de conclusies van het Uwv niet in twijfel zijn getrokken door de door appellant ingebrachte gegevens van het Hongaarse BFP. De Raad concludeert dat appellant in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen, uitgaande van de beperkingen die zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst.