ECLI:NL:CRVB:2019:4062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
17/7834 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden. Appellant, die als inpakker werkte, had zich op 6 december 2011 ziek gemeld. Na een loongerelateerde WGA-uitkering en een WGA-vervolguitkering, werd zijn uitkering per 7 november 2016 beëindigd door het Uwv, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de door het Uwv uitgevoerde medische onderzoeken zorgvuldig zijn geweest en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing bieden voor de vastgestelde beperkingen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt ondersteunen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet WIA zorgvuldig moet gebeuren en dat de conclusies van het Uwv niet in twijfel zijn getrokken door de door appellant ingebrachte gegevens van het Hongaarse BFP. De Raad concludeert dat appellant in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen, uitgaande van de beperkingen die zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst.

Uitspraak

17/7834 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
31 oktober 2017, 17/783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Remport Urban, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Remport Urban. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als inpakker voor 39 uur per week. Op
6 december 2011 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 december 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 53,46%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 3 februari 2015 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Naar aanleiding van een melding van verslechterde gezondheid heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering per 1 april 2015 beëindigd en vanaf die datum een WGA-loonaanvullingsuitkering aan appellant toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft op basis van die FML functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 6 september 2016 de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 7 november 2016 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 september 2016. Bij beslissing
op bezwaar van 17 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 9 februari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 13 februari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak
heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft appellant gesproken en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, recente medische informatie meegewogen en appellant gesproken tijdens de telefonische hoorzitting. Over de belastbaarheid van appellant is de rechtbank van oordeel dat deze op navolgbare gemotiveerde wijze is weergegeven in de rapporten van de verzekeringsartsen. De rechtbank volgt de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 26 september 2017
waarom hij in de door appellant in beroep overgelegde medische gegevens geen aanleiding ziet om meer beperkingen aan te nemen. Uit de stukken van het Budapest Főváros Kormányhivatal (BFP), het Hongaarse equivalent van het Uwv, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist zijn. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat appellant voor 49% ‘gezond’ is geacht op grond van de wetgeving in Hongarije, niet betekent dat het Uwv hier vanuit moet gaan bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA. De beperkingen, die in het rapport van BFP niet anders worden omschreven dan door het Uwv, zijn doorslaggevend in het kader van de WIA-beoordeling en niet de conclusie die een ander orgaan dan het Uwv daaraan verbindt voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant, uitgaande van de beperkingen die zijn vastgelegd in de FML, in staat moet worden geacht om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen zorgvuldig onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen van het Uwv. Hij heeft erop gewezen dat door het BFP bij hem een algemene gezondheidsschade van 51% is vastgesteld en dat daarbij is geconcludeerd dat hij niet beroepsmatig revalideerbaar is. Het is volgens appellant niet duidelijk waarom het Uwv niets met deze conclusies heeft gedaan. Hij is van mening dat hij meer beperkt is dan is vastgelegd in de FML van 2 augustus 2016, in elk geval betreffende het zitten en het aantal te werken uren. Wegens zijn beperkingen acht appellant zich niet in staat om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op WGA-uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA‑uitkering van appellant heeft beëindigd met ingang van 7 november 2016.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Benadrukt wordt dat de door het BFP omschreven factoren die in de werkomgeving en bij het verrichten van arbeid in acht dienen te moeten worden genomen niet wezenlijk verschillen van de beperkingen die het Uwv heeft vastgelegd in de FML van 2 augustus 2016. Dat dit op basis van de Hongaarse wetgeving leidt tot vaststelling van een algemene gezondheidsschade van 51% geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde beperkingen en het door de arbeidsdeskundigen berekende arbeidsongeschiktheidspercentage. Ook het advies van het BFP dat beroepsrevalidatie vanwege overige omstandigheden niet is aanbevolen leidt niet tot een ander oordeel. Appellant heeft in hoger beroep bovendien geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding meer beperkt was dan in de FML van 2 augustus 2016 is vastgelegd.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat appellant, uitgaande van de beperkingen die zijn vastgelegd in de FML van 2 augustus 2016, in staat moet worden geacht om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) C.M. van de Ven