ECLI:NL:CRVB:2019:4057
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor doorbetaling woonlasten in verband met detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die gedetineerd was, had bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) voor de doorbetaling van zijn woonlasten. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had deze aanvraag afgewezen, wat door de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het college zijn buitenwettelijk begunstigend beleid inconsistent had toegepast. De appellant had een contingentwoning, bedoeld voor woonbegeleiding, en was gedetineerd sinds 3 oktober 2016. De vermoedelijke einddatum van zijn detentie was 13 november 2017. De rechtbank had overwogen dat er geen recht op bijzondere bijstand bestond, omdat er geen acute noodsituatie was die een uitzondering op de regels rechtvaardigde. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat het college in andere gevallen wel bijzondere bijstand had verleend, terwijl de detentieduur langer was dan zes maanden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.