ECLI:NL:CRVB:2019:4045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
17/3840 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang na intrekking bestreden besluit door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had in het verleden een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, welke door het Uwv was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Na verschillende besluiten en rechtszaken, heeft appellant op 7 juli 2016 opnieuw verzocht om een nieuw besluit over zijn WAO-uitkering. Het Uwv heeft op 22 juli 2016 geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit van 27 mei 2003, en dit besluit werd door de rechtbank bevestigd.

Tijdens de zitting op 28 november 2019 heeft het Uwv echter aangegeven dat het bestreden besluit onjuist was en dat zowel het bestreden besluit als het eerdere besluit van 22 juli 2016 niet zouden worden gehandhaafd. Hierdoor heeft appellant geen belang meer bij een uitspraak op zijn hoger beroep, aangezien het Uwv heeft aangegeven een nieuw besluit te zullen nemen op basis van een nieuwe aanvraag van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 170,- aan hem vergoedt.

De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overweging dat appellant met zijn hoger beroep niet meer kan bereiken dan een hernieuwde beoordeling van zijn recht op een WAO-uitkering, wat het Uwv al heeft toegezegd te doen. De zaak illustreert de procedurele aspecten van het bestuursrecht en de rol van het Uwv in het toekennen van uitkeringen.

Uitspraak

17.3840 WAO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2017, 16/7054 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 november 2019
Zitting hebben: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: E.D. de Jong
Ter zitting zijn verschenen: Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- aan hem vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 27 mei 2003 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van
20 september 1993 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 21 januari 2004 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 februari 2010 is het besluit van 21 januari 2004 ingetrokken en zijn de eventuele voor appellant uit de WAO voortvloeiende aanspraken op grond van artikel 30a van de WAO buiten aanmerking gelaten. Bij uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2011 is het beroep tegen het besluit van 24 februari 2010 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de Raad van 1 februari 2012.
Op 7 juli 2016 heeft appellant verzocht om een nieuw besluit over zijn WAO-uitkering.
Bij besluit van 22 juli 2016 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 27 mei 2003. Het door appellant hiertegen ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van 10 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Desgevraagd heeft het Uwv bij brief van 10 april 2019 te kennen gegeven dat het bestreden besluit onjuist is. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat zowel het bestreden besluit als het besluit van 22 juli 2016 niet worden gehandhaafd. Het verzoek van appellant om een nieuw besluit over zijn WAO-uitkering zal worden behandeld als een nieuwe aanvraag en appellant is gevraagd naar Nederland te komen voor een medisch en, indien nodig, een arbeidskundig onderzoek. Het Uwv zal vervolgens een nieuw besluit nemen.
Gelet hierop kan appellant met zijn hoger beroep niet meer bereiken dan hij al bereikt heeft namelijk een hernieuwde beoordeling van een eventueel recht op een WAO-uitkering. Appellant heeft daarom geen belang meer bij een uitspraak op zijn hoger beroep.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend.) E.D. de Jong (getekend.) I.M.J. Hilhorst-Hagen