Uitspraak
20 maart 2017, 16/2990 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld met pijn- en vermoeidheidsklachten. Het Uwv had zijn WGA-uitkering beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant stelde dat zijn medische beperkingen waren toegenomen en dat hij recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen toename van beperkingen was vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat de eerdere beoordeling door de verzekeringsartsen juist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geconcludeerd dat er op de datum in geding geen sprake was van een toename van de medische beperkingen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.