ECLI:NL:CRVB:2019:4024
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich op 11 februari 2009 ziek gemeld vanwege knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 7 januari 2011 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe aanvraag voor een WIA-uitkering op 29 juli 2016, concludeerde een verzekeringsarts dat er geen toename van de knieklachten was en dat de hartklachten niet voortvloeiden uit dezelfde ziekteoorzaak. Het Uwv handhaafde deze beslissing in een bestreden besluit van 10 maart 2017, waarop de rechtbank Gelderland het beroep van de appellant ongegrond verklaarde.
De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat er wel sprake was van een toename van zijn beperkingen, onder andere door verergering van hartklachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen toename van de medische beperkingen kon worden vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hartklachten van de appellant niet konden worden aangemerkt als de ziekteoorzaak waarvoor eerder arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende gemotiveerd hadden dat er geen toename van de knieklachten was in de periode van vijf jaar na de eerdere beslissing.
De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.