ECLI:NL:CRVB:2019:4018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
18/1766 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering en de vaststelling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die als stageconsulent werkte, had zich op 30 oktober 2013 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellante volgens de verzekeringsarts geschikt was voor haar eigen werk. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante correct hadden vastgesteld en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat er verdergaande beperkingen moesten worden aangenomen, maar de Raad oordeelde dat de gronden in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen actieve infectie aanwezig was en dat de belastbaarheid van appellante niet werd overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.1766 WIA

Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 februari 2018, 16/2898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Goudkade hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Degelink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als stageconsulent voor 26 uur per week. Op 30 oktober 2013 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Bij besluit van 7 oktober 2015 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 29 oktober 2015 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum geschikt is voor haar eigen werk.
Op 29 oktober 2015 heeft appellante hervat in haar eigen werk. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gelegenheid te stellen om te reageren op de door appellante overgelegde medische stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd en heeft aanvullende beperkingen opgenomen in de FML van 1 juni 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante ook met een beperking voor ’s nachts werken en maximaal 40 uur per week in staat is zowel haar eigen werk als de geselecteerde functies te verrichten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante op een juiste wijze hebben vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellante is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en geen hoog handelingstempo, en dat nachtdiensten vermeden moeten worden net als structureel overwerk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft genoegzaam gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Ten aanzien van de niet geobjectiveerde vermoeidheidsklachten heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak de subjectieve beleving van klachten niet beslissend is. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in het standpunt dat op grond van de informatie van dr. Schroeter niet kan worden gesteld dat appellante op de datum in geding meer beperkingen had vanwege een objectiveerbare afwijking. Uit de informatie blijkt namelijk dat sprake is van een aanname dat de klachten van appellante voortkomen uit de infectie van Rickettsia, maar dit is niet voldoende om beperkingen aan te nemen in de zin van de Wet WIA. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat, uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij appellante vastgestelde beperkingen, appellante de eigen functie niet zou kunnen verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat er verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Appellante is met de Ricksettsia bacterie besmet geraakt en heeft daarnaast de ziekte van Lyme doorgemaakt. Het advies van de behandelaar van appellante over het aantal te werken uren en de benodigde recuperatietijd is ten onrechte niet gevolgd. Appellante Op 14 maart 2018 is appellante volledig uitgevallen door toegenomen klachten. Volgens appellante is er in haar eigen werk sprake van productiepieken en deadlines en een verhoogd handelingstempo.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en terecht geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.2.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de klachten van appellante en de geclaimde moeheid niet kunnen worden gerelateerd aan geobjectiveerde afwijkingen die zouden moeten leiden tot een urenbeperking nu op de datum in geding geen actieve infectie aanwezig was en in de FML rekening is gehouden met beperkingen voor stresserend werk. Daarbij is ook van belang geacht dat appellante op het spreekuur bij de verzekeringsarts rond de datum in geding heeft aangegeven dat het beter met haar gaat en dat zij negentig procent is hervat in haar eigen werk. De Raad heeft geen aanleiding om dat standpunt voor onjuist te houden te meer nu appellante op de datum in geding volledig heeft hervat in haar eigen werk, zij het op 4 dagen per week. Appellante heeft in hoger beroep geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat haar beperkingen zijn onderschat.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling, wordt ook gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat in de functie van appellante op de datum in geding geen sprake is van een hoog handelingstempo en van veelvuldige deadlines of productiepieken.
De belastbaarheid van appellante wordt niet overschreden. De in hoger beroep door appellante overgelegde arbeidskundige informatie over de aard en zwaarte van de functie kan hier niet aan afdoen gezien de wijzigingen die inmiddels in het werk hebben plaatsgevonden.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) H. Spaargaren