ECLI:NL:CRVB:2019:4016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uwv. Appellant, die sinds 2005 arbeidsongeschikt is na een bedrijfsongeval, had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd in 2017 beëindigd na een herbeoordeling. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellant betwistte de conclusies van de verzekeringsarts en voerde aan dat zijn fysieke en psychische klachten niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de door appellant ingebrachte medische gegevens niet voldoende onderbouwden dat zijn situatie op de datum in geding ernstiger was dan aangenomen. De Raad concludeerde dat het Uwv afdoende had gemotiveerd dat appellant op de datum in geding beperkt was overeenkomstig de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 februari 2017. De geselecteerde voorbeeldfuncties werden als medisch geschikt beoordeeld. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.