In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die als timmerman werkzaam was, had op 4 oktober 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd na uitval op 20 november 2014. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd in een later besluit verhoogd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, onder andere omdat de rechtbank geen beslissing had genomen over de kosten voor het inschakelen van een deskundige, neuroloog J.U.R. Niewold.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing had genomen over de kosten van de deskundige Niewold, die tot een bedrag van € 1.403,60 voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad bevestigde de overige onderdelen van de uitspraak van de rechtbank, waaronder de proceskostenvergoeding van € 1.002,- voor rechtsbijstand. De Raad oordeelde dat de kosten voor het beroep tegen het tweede bestreden besluit niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat dat beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de kosten van de deskundige, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in zowel beroep als hoger beroep tot een totaalbedrag van € 1.659,60, inclusief het terugbetalen van het griffierecht van € 128,-.