ECLI:NL:CRVB:2019:4013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
19/587 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak rechtbank inzake kosten rechtsbijstand en deskundigenkosten in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die als timmerman werkzaam was, had op 4 oktober 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd na uitval op 20 november 2014. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd in een later besluit verhoogd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, onder andere omdat de rechtbank geen beslissing had genomen over de kosten voor het inschakelen van een deskundige, neuroloog J.U.R. Niewold.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing had genomen over de kosten van de deskundige Niewold, die tot een bedrag van € 1.403,60 voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad bevestigde de overige onderdelen van de uitspraak van de rechtbank, waaronder de proceskostenvergoeding van € 1.002,- voor rechtsbijstand. De Raad oordeelde dat de kosten voor het beroep tegen het tweede bestreden besluit niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat dat beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de kosten van de deskundige, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in zowel beroep als hoger beroep tot een totaalbedrag van € 1.659,60, inclusief het terugbetalen van het griffierecht van € 128,-.

Uitspraak

19 587 WIA

Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
21 december 2018, 17/2262 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft J.R. Beukema hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 20 november 2014 uitgevallen voor zijn werk als timmerman. Op 4 oktober 2016 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 24 november 2016 heeft het Uwv appellant met ingang van 17 november 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv vastgesteld op 43,58%. In de beslissing van 9 juni 2017 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2016 gegrond verklaard. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,04%.
1.2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit I. Bij brief van 15 november 2017 heeft appellant een rapport van J.U.R. Niewold, neuroloog, van 13 november 2017 ingebracht.
1.3.
Het eerste onderzoek ter zitting van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 19 december 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is niet verschenen.
1.4.
Op 22 januari 2018 heeft het Uwv een nadere beslissing op het bezwaar genomen (bestreden besluit II). In dit besluit heeft het Uwv de WIA-uitkering met ingang van 17 november 2016 gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.5.
In zijn brief van 23 januari 2018 heeft appellant gesteld dat hij zich niet met bestreden besluit II kan verenigen. Hij is van mening dat hem een uitkering op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (IVA) moet worden toegekend.
1.6.
Het tweede onderzoek ter zitting van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Partijen hebben zich daar laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1.7.
Bij brief van 21 augustus 2018 heeft appellant gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 mei 2018. Daarbij heeft appellant een brief van Niewold van 17 augustus 2018 ingebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 19 december 2017, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Ook heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht dient te vergoeden. De rechtbank heeft het beroep van appellant op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit II. Het beroep van appellant tegen het bestreden besluit II heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij zich niet kan verenigen met de uitgesproken proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft het bijwonen van de zitting op 24 mei 2018, het beroep tegen bestreden besluit II en het vergezellen van appellant naar een spreekuur bij het Uwv op 11 september 2018 ten onrechte niet bij de proceskostenvergoeding betrokken. Ook heeft de rechtbank ten onrechte de kosten van de door appellant ingeschakelde deskundige Niewold ad € 1.698,72 niet bij de proceskostenvergoeding betrokken.
3.2.
Het Uwv heeft naar voren gebracht dat de proceskosten die appellant nog vergoed wil zien deels betrekking hebben op het beroep tegen bestreden besluit II. Omdat dat beroep door de rechtbank ongegrond is verklaard komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Het spreekuurbezoek op 11 september 2018 heeft niet plaatsgevonden in het kader van een procedure die op dat moment bij de rechtbank aanhangig was. Wel is het Uwv van mening dat de rechtbank inderdaad heeft verzuimd zich uit te spreken over de kosten die appellant heeft gemaakt in verband met het inschakelen van Niewold. Naar de mening van het Uwv kunnen de kosten behorend bij de brief van 17 augustus 2018 niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat deze brief betrekking heeft op bestreden besluit II.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak ten onrechte geen beslissing gegeven over de kosten voor het inschakelen door appellant van Niewold. De kosten van Niewold komen tot een bedrag van € 1.403,60 voor vergoeding in aanmerking, te weten de kosten van het rapport van 13 november 2017. Voor een veroordeling tot vergoeding van deskundigenkosten geldt als voorwaarde dat het inroepen van een deskundige redelijk was en dat de kosten van de deskundige redelijk zijn. Dit is het geval voor deze kosten.
4.2.
Wat betreft de gevraagde vergoeding voor de gemaakte kosten voor het beroep tegen het bestreden besluit II bestaat geen aanleiding, nu het beroep tegen dat besluit ongegrond is verklaard. Voor het vergoeden van het vergezellen van appellant naar een spreekuur bij het Uwv op 11 september 2018 bestaat evenmin aanleiding, reeds omdat dit spreekuurbezoek geen betrekking heeft op de procedure tegen bestreden besluit I, maar plaatsvond in het kader van een bezwaarprocedure tegen een besluit van het Uwv van 28 mei 2018 dat niet ter beoordeling stond in de onderhavige procedure.
4.3.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het Uwv te veroordelen in de kosten voor het inschakelen van Niewold. De aangevallen uitspraak dient, ook voor wat betreft de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand ad € 1.002,- en het vergoeden van het betaalde griffierecht, voor het overige te worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. Deze proceskosten worden begroot op € 256,- voor het hogerberoepschrift (0,5 punt).
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.659,60;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 128,- terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D. Bakker