ECLI:NL:CRVB:2019:4011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
19/674 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een militair invaliditeitspensioen na een ongeval tijdens weekendverlof

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig dienstplichtig militair, had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen na een ongeval dat hij had opgelopen tijdens een weekendverlof in 1970. Het ongeval resulteerde in een dwarslaesie, maar de staatssecretaris van Defensie weigerde het verzoek omdat het ongeval niet als een dienstongeval werd erkend. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de staatssecretaris terecht het verzoek om het pensioen heeft afgewezen. De appellant had erkend dat het ongeval geen dienstongeval was, wat een vereiste is voor de toekenning van het pensioen. De Raad heeft ook geen grondslag gevonden om de staatssecretaris te verplichten om de door appellant gewenste voorzieningen of vergoedingen toe te kennen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

19.674 MPW

Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 december 2018, 17/8726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de Staatssecretaris van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. C.H.J. Voncken-Crijns hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was dienstplichtig militair van 14 september 1969 tot 1 juni 1972. Tijdens een weekendverlof op 3 mei 1970 heeft hij als gevolg van een duik in ondiep water een dwarslaesie opgelopen.
1.2.
Bij brief van 16 februari 2015 heeft appellant verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen.
1.3.
Bij besluit van 13 juli 2015, ontvangen door appellant op 16 november 2017, heeft de staatssecretaris de verdere behandeling van dit verzoek gestaakt omdat appellant heeft laten weten zijn verzoek in te trekken omdat het hem overkomen ongeval geen dienstongeval is.
1.4.
Bij besluit van 23 november 2017 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 13 juli 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Gelet op artikel 2, vierde lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) is er geen sprake van het vereiste dienstverband.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant wil bewerkstelligen dat de voorzieningen die hij gedurende zijn werkzame leven als rijksambtenaar op grond van artikel P9 van de inmiddels vervallen Algemene burgerlijke pensioenwet heeft ontvangen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid - een aangepaste auto en een handbike - ook na zijn pensionering worden vergoed. Hij heeft gemeend daarvoor een grondslag te vinden in de - net als eertijds de Algemene burgerlijke pensioenwet door het ABP uitgevoerde - regeling voor een militair invaliditeitspensioen, het Besluit AO/IV, en daarom een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen ingediend.
4.2.
De Raad dient zich gelet op de aanvraag van appellant in hoger beroep te beperken tot een oordeel over de vraag of de staatssecretaris aan appellant een militair invaliditeitspensioen heeft mogen weigeren. De Raad beantwoordt deze vraag, met de rechtbank, bevestigend reeds omdat het appellant overkomen ongeval - zoals appellant zowel in de stukken als ter zitting van de Raad heeft erkend - geen dienstongeval is.
4.3.
De Raad ziet verder binnen de in 4.2 omschreven grenzen van het geschil geen grondslag of aanleiding om de staatssecretaris op te dragen de door appellant gewenste voorzieningen of vergoedingen toe te kennen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) V.Y. van Almelo