ECLI:NL:CRVB:2019:3997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
16/2605 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering en vaststelling van arbeidsongeschiktheid na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellante, die zich op 30 januari 2013 ziek meldde met psychische klachten. Het Uwv had eerder, na medisch en arbeidskundig onderzoek, besloten om appellante met ingang van 28 januari 2015 een WGA-uitkering toe te kennen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 73% werd vastgesteld. Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond en stelde de arbeidsongeschiktheid vast op 76,2%. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en overtuigend had toegelicht dat de medische informatie van psychiater M.H.B. Slits gevolgd moest worden en dat de informatie van psycholoog S. Las niet werd gevolgd. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die door de arbeidsdeskundige in het rapport van 12 juli 2018 waren vastgesteld. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.816,- en dat het Uwv het griffierecht van € 169,- aan appellante moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de FML van 12 juli 2018 geen onjuistheden vertoonde en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellante. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

16.2605 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 maart 2016, 15/6945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 november 2019
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: E.D. de Jong
Ter zitting zijn verschenen:
Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.M.J. Eijmael

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.816,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als arbeidsdeskundige in opleiding bij het Uwv Werkbedrijf voor 38 uur per week. Op 30 januari 2013 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 29 januari 2015 appellante met ingang van 28 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 73%. Bij besluit van 15 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 januari 2015 ongegrond verklaard. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 76,2. De arbeidsongeschiktheidsklasse blijft echter ongewijzigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan de rapporten van de verzekeringsarts en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig onderzoek ten grondslag. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd waardoor reden bestaat tot twijfel aan de voor appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 september 2015 vastgestelde belastbaarheid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie van schadebehandelaar niet passend geacht en laten vervallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide overige functies niet wordt overschreden. Er wordt daarom van uitgegaan dat deze functies aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv in beroep terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 januari 2015 heeft vastgesteld op 77,02%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep zich op het standpunt gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat.
3.2.
In hoger beroep heeft het Uwv desgevraagd een nader rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2018 ingediend en een aangepaste FML van 12 juli 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, wegens het medicatiegebruik van appellante, in de FML een beperking toegevoegd op aspect 1.9.9. (persoonlijk risico).
4.1.
Geoordeeld wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 juli 2018 voldoende en overtuigend heeft toegelicht dat uitgegaan moet worden van de medische informatie van psychiater M.H.B. Slits van 28 april 2014 en waarom psycholoog S. Las niet wordt gevolgd.
4.2.
Voorts wordt geoordeeld dat de stelling van appellante dat in de FML geen rekening is gehouden met haar huisstofmijtallergie onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de FML reeds een beperking is opgenomen voor allergie voor kat, hond en pollen (item 3.9.1). Dat de FML op dit punt niet in overeenstemming is met de medische situatie van appellante op de datum in geding is niet gebleken. Overigens is ook niet aannemelijk gemaakt dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 juli 2018 zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 12 juli 2018 aan de beoordeling ten grondslag zijn gelegd. Anders dan appellante heeft gesteld kent de functie voedingsassistente (SBC-code 372051) geen kenmerkende belasting wat betreft conflicthantering, zodat deze functie in medisch opzicht geschikt is voor appellante. Wat betreft de functie van telefonist, receptionist (SBC-code 315120) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 januari 2019 voldoende toegelicht dat de belastbaarheid van appellante op beoordelingspunt omgaan met conflicten (2.8) en specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid (1.9) niet wordt overschreden, zodat ook deze functie in medisch opzicht geschikt is voor appellante.
4.4.
Uit het vorenstaande blijkt dat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een juiste motivering is voorzien. Het bestreden besluit berust daarom op een ondeugdelijke motivering. Omdat aannemelijk is dat appellante en eventuele andere belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld, zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht worden gepasseerd. Het bestreden besluit kan in stand worden gelaten en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van de gronden.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 512,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1.280- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De totale kosten worden begroot op € 2.816,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) E.D. de Jong (getekend.) I.M.J. Hilhorst-Hagen