ECLI:NL:CRVB:2019:3981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
17/4632 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlaging Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de verlaging van zijn Wajong-uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellant, geboren in 1987, ontvangt sinds 2008 een Wajong-uitkering vanwege psychische problematiek en gehoorproblemen. In 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de verlaging van zijn uitkering. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat appellant over arbeidsvermogen beschikt.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat zijn medische toestand niet is verbeterd. Hij heeft verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige, omdat hij meent dat het beginsel van equality of arms is geschonden. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 1 januari 2018 mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De Raad heeft de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv bevestigd en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

17.4632 WAJONG

Datum uitspraak: 11 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 24 mei 2017, 16/8879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Gomez Espinosa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. Voor appellant is verschenen mr. Gomez Espinosa. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1987, heeft in verband met psychische problematiek en gehoorproblemen sinds 5 februari 2008 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 19 januari 2016 heeft het Uwv aan appellant een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 19 mei 2016 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 dient te worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 11 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. De beschikbare medische informatie en informatie over de door appellant doorlopen re-integratietrajecten is kenbaar bij het onderzoek betrokken. Het Uwv heeft afdoende gemotiveerd dat appellant ten tijde in geding beschikte over arbeidsvermogen. De stelling van appellant dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt wordt niet gevolgd. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van onvermogen om werknemersvaardigheden te ontwikkelen. Niet gebleken is dat aan het niet doorlopen van de re-integratietrajecten een medische reden (beperking) ten grondslag ligt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant niet heeft onderbouwd dat hij niet in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie, dan wel niet één uur aaneengesloten zou kunnen werken. De rechtbank heeft ten slotte van belang geacht dat appellant al enige tijd geen behandeling volgt en geen medicatie gebruikt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft besloten de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2018 te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, met verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, aangevoerd dat hij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon omdat hij geen arbeidsvermogen heeft. Dat appellant geen behandeling volgt en geen medicatie gebruikt is juist. Daarom kan geen nieuwe medische informatie worden overgelegd. Het betekent echter niet dat de medische toestand van appellant ten opzichte van de aanvraag van de Wajong-uitkering is verbeterd. Nog steeds kampt appellant met dezelfde klachten. Vanaf 2012 is door middel van een jobcoach getracht om werknemersvaardigheden te ontwikkelen, echter zonder resultaat. De gehoorproblematiek van appellant verzet zich tegen het uitvoeren van de voorgehouden taken. Ten slotte heeft gemachtigde van appellant ter zitting verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige onder verwijzing naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212; Korošec), omdat volgens haar het beginsel van equality of arms is geschonden. Dat verzoek is onder meer gegrond op het standpunt dat appellant onvoldoende mogelijkheden heeft om tegenbewijs te leveren tegen het standpunt van de artsen van het Uwv, omdat appellant niet onder medische behandeling staat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong 2015, zoals dit artikel luidde tot 1 januari 2018, is bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag bedraagt.
4.1.2.
In artikel III, onderdeel N, van de Invoeringswet Participatiewet is bepaald dat in artikel 3:8, eerste lid ‘75%’ wordt vervangen door: ‘70%’. Artikel III, onder N, van de Invoeringswet Participatiewet treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.
4.1.3.
In artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015 is in afwijking van artikel 3:8, eerste lid bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag bedraagt, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Ingevolge het derde lid wordt de jonggehandicapte die op 1 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, geacht op die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te hebben.
4.1.4.
Ingevolge artikel 8:10b, eerste lid, van de Wajong 2015 stelt het Uwv vast of de jonggehandicapte met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 3:8a, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel III, onderdeel O, van de Invoeringswet Participatiewet.
4.2.
In geding is de vraag of het Uwv zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 1 januari 2018 mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft als bedoeld in artikel 3:8a van de Wajong 2015.
4.3.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (voor zover hier van belang) (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.4.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Getoetst dient te worden in drie stappen, te weten: 1. zorgvuldigheid van de besluitvorming, 2. equality of arms, en
3. inhoudelijke beoordeling.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.5.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De artsen waren op de hoogte van de klachten van appellant en hebben deze kenbaar in hun beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gezien en heeft de ingebrachte medische informatie van de behandelend artsen bij zijn beoordeling betrokken.
Stap 2: equality of arms
4.6.
Geen reden bestaat om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen om zijn standpunt met medische gegevens te onderbouwen. Die ruimte heeft hij ook benut door inzending van gegevens van zijn huisarts. Ter zitting heeft gemachtigde van appellant te kennen gegeven dat appellant regelmatig bij zijn huisarts op het spreekuur is verschenen en dat ook in hoger beroep desgevraagd nog informatie van de huisarts werd verkregen. Deze informatie heeft appellant, om hem moverende redenen, niet ingezonden. Van een schending van het beginsel van equality of arms is onder deze omstandigheden geen sprake.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.7.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Deze hebben rekening gehouden met de klachten van appellant, zoals de ADHD-problematiek, de gedragsproblemen, de pijnklachten en de slechthorendheid en hebben genoegzaam onderbouwd waarom appellant ondanks deze klachten over arbeidsvermogen beschikt. De stelling van appellant dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht belang gehecht aan de omstandigheid dat appellant al geruime tijd zelfstandig woont, in staat is gebleken zijn rijbewijs te halen en in 2011-2012 een half jaar heeft gewerkt onder begeleiding van een jobcoach, waarbij hij ook een heftruckcertificaat heeft behaald. Dit alles wijst er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat appellant doelmatig kan handelen, afspraken kan nakomen en geen intensieve begeleiding nodig heeft. De omstandigheid dat appellant voor zijn financiën wordt ondersteund door zijn broer, die regelmatig bij appellant thuis komt, maakt dit niet anders. Daarnaast staat appellant al jaren niet meer onder medische behandeling en gebruikt hij geen medicatie. Er is voorts geen aanleiding te veronderstellen dat appellant voldoet aan de voorwaarde dat hij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. De gehoorproblemen van appellant zijn in bezwaar aanleiding geweest om een van de geselecteerde taken te laten vervallen. Niet gebleken is dat het uitvoeren van de overige geselecteerde taken zoals ‘handmatig auto’s wassen’, ‘waxen auto’s’ en ‘reinigen interieur auto’s’, voor appellant niet mogelijk is. De rechtbank heeft dan ook met juistheid het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellant over arbeidsvermogen beschikt.
4.8.
Nu er geen twijfel is ontstaan over de beoordeling door het Uwv bestaat geen aanleiding voor het raadplegen van een deskundige.
4.9.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.8 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.I. Heijkoop