Uitspraak
18.6043 PW
artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Centrale Raad van Beroep
Op 10 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellante, die van 12 september 1996 tot en met 10 januari 2017 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De intrekking was het gevolg van verzwegen werkzaamheden als schoonmaakster en de daaruit voortvloeiende inkomsten, die appellante niet had gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat er een man bij appellante zou inwonen, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 januari 2017 op geld waardeerbare activiteiten had verricht zonder dit te melden, wat resulteerde in een terugvordering van € 72.685,27. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden ingediend en volstaan met het verzoek om de eerder aangevoerde gronden te herhalen. De Raad heeft de eerdere overwegingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering rechtmatig zijn. De Raad oordeelde dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.