ECLI:NL:CRVB:2019:3957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
19/2346 WUBO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken om toekenningen op grond van de Wubo en AOR

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van verzoeken van appellant om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger‑oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en de Algemene oorlogsongevallen regeling (AOR). De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzingen van de verzoeken van appellant niet herzien konden worden, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven tot herziening.

De achtergrond van de zaak betreft een aanvraag van appellant die in 1999 werd afgewezen, omdat de door appellant genoemde gebeurtenissen, zoals beschietingen en bombardementen in Soerabaja, plaatsvonden na de Japanse capitulatie in 1945. Appellant, geboren in 1947, kon niet direct bij deze gebeurtenissen betrokken zijn geweest. Ondanks meerdere verzoeken tot herziening in de jaren 2010, 2012 en 2017, bleef de afwijzing van de verzoeken staan.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de verzoeken van appellant in wezen herhalingen zijn van eerdere aanvragen en dat de door appellant overgelegde verklaringen, waaronder die van zijn zuster, niet voldoende steun bieden voor zijn claims. De Raad concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De bestreden besluiten blijven daarom in stand, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.2346 WUBO-PV, 19/2348 AOR-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 29 november 2019
Zitting heeft: C.H. Bangma
Griffier: F. Demiroğlu
Ter zitting is appellant verschenen, bijgestaan door mr. M.M.F. Starmans en
[naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Verweerder heeft een aanvraag van appellant op grond van de Wet uitkeringen burger‑oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) afgewezen bij besluit van 28 december 1999 op de grond dat de door appellant genoemde beschietingen en bombardementen in Soerabaja hebben plaatsgevonden direct na de Japanse capitulatie in 1945 en dat appellant gezien zijn geboortejaar (1947) niet direct bij deze gebeurtenissen betrokken kan zijn geweest. Tegen het besluit van 28 december 1999 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Vervolgens heeft appellant in september 2010, augustus 2012 en augustus 2017 verzocht het Wubo-besluit van 28 december 1999 te herzien. Deze verzoeken zijn door verweerder afgewezen.
Bij besluit van 28 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
13 april 2015, heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd van een verzoek van appellant om toekenningen op grond van de Algemene oorlogsongevallen regeling (AOR). In dat verband is overwogen dat geen bevestiging is verkregen van de door appellant gestelde beschietingen van de wijk Pasar Besar te Soerabaja en het vluchten voor de beschietingen. Het tegen het besluit van 13 april 2015 ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 8 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4645).
In april 2018 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo en AOR. Verweerder heeft die verzoeken afgewezen bij besluiten van 30 oktober 2018 en na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten van 16 april 2019 op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven de eerdere afwijzingen te herzien.
De beroepen richten zich tegen het oordeel van verweerder dat appellant geen gebeurtenissen in de zin van de Wubo dan wel de AOR heeft meegemaakt.
Op grond van artikel 61, derde lid van de Wubo onderscheidenlijk artikel 42 van de AOR, is verweerder - kort gezegd - bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheden kan de Raad de bestreden besluiten slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
Zulke feiten en omstandigheden zijn niet naar voren gekomen. De Raad stelt vast dat appellant bij zijn herzieningsverzoeken en in bezwaar tegen de besluiten op die verzoeken in wezen heeft herhaald wat hij reeds ter ondersteuning van zijn eerdere aanvragen heeft aangevoerd. Appellant verwijst met name naar de in bezwaar overgelegde verklaring van zijn zuster [naam] . Deze verklaring geeft geen steun aan het betoog van appellant. Bij de aanvraag van de zuster zijn de gestelde beschietingen gesitueerd vóór de geboorte van appellant. Om die reden kan aan die verklaring niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan hecht. Daarnaast komt uit documentatie naar voren dat het in Soerabaja weer rustig was voor de geboorte van appellant en nadien in Soerabaja geen sprake meer was van een strijdtoneel.
De bestreden besluiten houden in rechte stand.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F. Demiroğlu (getekend) C.H. Bangma