ECLI:NL:CRVB:2019:3953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
19/382 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens exploitatie van een hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 6 mei 2011 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Appellante was onder bewind gesteld en ontving naast algemene bijstand ook bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten. De zaak kwam aan het licht na een melding van de politie over een hennepkwekerij op het adres waar appellante stond ingeschreven. Na onderzoek door de sociale rechercheur van de gemeente Venlo, waarin werd vastgesteld dat appellante als verdachte was aangemerkt, heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo besloten de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Dit besluit werd door de rechtbank Limburg in een eerdere uitspraak bevestigd.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat zij de huur medio 2015 mondeling had opgezegd. De rechtbank had echter geoordeeld dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij de veronderstelling rechtvaardigde dat appellante de exploitant was en dat zij op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht. De Raad voor de Rechtspraak heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat appellante niet had aangetoond dat zij niet betrokken was bij de hennepkwekerij. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden en dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, met S.H.H. Slaats als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 december 2019.

Uitspraak

19 382 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 10 december 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 december 2018, 18/1403 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 6 mei 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Bij beschikking van 17 april 2012 is appellante voor onbepaalde tijd onder bewind gesteld. Met ingang van 1 januari 2013 ontving appellante naast de algemene bijstand tevens bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten. Appellante heeft in de periode van 16 maart 2011 tot en met 23 juni 2015 ingeschreven gestaan in de basisregistratie personen (BRP) op het adres X. Met ingang van 24 juni 2015 staat appellante ingeschreven in de BRP op het adres Y.
1.2.
Naar aanleiding van informatie van de politie-eenheid Limburg (politie) dat op 28 juni 2017 op het adres X een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen met 350 hennepplanten en appellante als verdachte is aangemerkt, heeft een sociaal rechercheur werkzaam bij de gemeente Venlo een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van appellante. In dat kader heeft de sociaal rechercheur kennis genomen van de door de politie aangeleverde informatie, onder andere inhoudende dat de hennepkwekerij in werking is geweest sinds medio december 2016, er sprake is geweest van een eerdere oogst, het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op een bedrag van € 73.768,- en appellante met ingang van 1 april 2012 de enig huurder is van de niet bewoonde woning op het adres X. Daarnaast heeft de sociaal rechercheur dossieronderzoek verricht en gegevens in Suwinet en BRP geraadpleegd, alsmede gegevens gevorderd van Enexis, Greenchoice en WML. Op 21 november 2017 heeft de sociaal rechercheur samen met een collega appellante gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage Bijzonder Onderzoek van 28 november 2017.
1.3.
Bij besluit van 29 november 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 mei 2018 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken, met ingang van 29 november 2017 beëindigd en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 september 2017 tot een bedrag van € 7.716,34 teruggevorderd. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij betrokken is geweest bij de exploitatie van een hennepkwekerij in de woning op het adres X. De exploitatie van een hennepkwekerij in de woning is een omstandigheid waarvan het appellante redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed kon zijn op (de omvang van) het recht op bijstand. Appellante heeft geen deugdelijke en verifieerbare gegevens aangeleverd met betrekking tot de hennepkwekerij, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank geoordeeld dat het feit dat in de door appellante gehuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen de vooronderstelling rechtvaardigt dat appellante de exploitant van deze hennepkwekerij is geweest en in die hoedanigheid op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst daarvan aan haar ten goede is gekomen. Appellante is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij de kwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd. Dat appellante medio 2015 de huur mondeling zou hebben opgezegd heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht nu een brief van de verhuurder is overgelegd waaruit blijkt dat de huurovereenkomst eerst per 1 augustus 2017 is ontbonden en uit de verklaring van de verhuurder bij de politie op 30 juni 2017 valt af te leiden dat appellante op dat moment de huurster van de woning was. De rechtbank heeft tevens bij het oordeel betrokken dat appellante zowel de vaste lasten bij WML als de inboedelverzekering van de woning heeft doorbetaald na medio 2015.
3. Appellante heeft in hoger beroep slechts het volgende aangevoerd. Zij was niet op de hoogte van de hennepkwekerij. Zij heeft de huur medio 2015 mondeling opgezegd en heeft sindsdien geen enkele bemoeienis meer gehad met de woning. Het ergert appellante dat de rechtbank kennelijk geheel niet in het vinden van de materiele waarheid geïnteresseerd is.
4. De hoger beroepsgronden, die verder niet zijn toegelicht, vormen een beknopte herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Appellante heeft niet uiteengezet waarom zij de overwegingen van de rechtbank niet juist acht. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank waarop dat oordeel rust. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) S.H.H. Slaats