ECLI:NL:CRVB:2019:3948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in verband met stortingen en bijschrijvingen op de rekening van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 december 2017. De zaak betreft de herziening en intrekking van bijstand over meerdere maanden in 2015 en 2016, waarbij stortingen en bijschrijvingen op de rekening van de appellante als inkomen zijn aangemerkt en in mindering zijn gebracht op de bijstand. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.J. Brosius, betwistte de besluitvorming van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, dat werd vertegenwoordigd door mr. drs. P.C. van Aller.
De appellante voerde aan dat de secretaris van de adviescommissie ook als jurist betrokken was bij de procedure, wat volgens haar de onafhankelijkheid van het advies in gevaar bracht. De Raad oordeelde echter dat er geen rechtsregel is die dit verbiedt, mits de voorzitter onafhankelijk is. Daarnaast stelde de appellante dat zij ten onrechte niet opnieuw door de adviescommissie is gehoord na het indienen van e-mailberichten. De Raad oordeelde dat deze berichten geen nieuw licht op de zaak wierpen en dus niet van belang waren voor de besluitvorming.
Verder betwistte de appellante dat er sprake was van in aanmerking te nemen middelen, verwijzend naar leningen van haar ouders. De Raad bevestigde dat kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van bijstandsontvangers in beginsel als inkomen worden beschouwd, en dat de appellante feitelijk over de ontvangen gelden kon beschikken voor haar levensonderhoud. De stelling dat het om geleende bedragen ging, leidde niet tot een ander oordeel, aangezien leningen niet zijn uitgezonderd van het middelenbegrip in de Participatiewet. Het hoger beroep van de appellante werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.