ECLI:NL:CRVB:2019:3948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
18/727 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand in verband met stortingen en bijschrijvingen op de rekening van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 december 2017. De zaak betreft de herziening en intrekking van bijstand over meerdere maanden in 2015 en 2016, waarbij stortingen en bijschrijvingen op de rekening van de appellante als inkomen zijn aangemerkt en in mindering zijn gebracht op de bijstand. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.J. Brosius, betwistte de besluitvorming van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, dat werd vertegenwoordigd door mr. drs. P.C. van Aller.

De appellante voerde aan dat de secretaris van de adviescommissie ook als jurist betrokken was bij de procedure, wat volgens haar de onafhankelijkheid van het advies in gevaar bracht. De Raad oordeelde echter dat er geen rechtsregel is die dit verbiedt, mits de voorzitter onafhankelijk is. Daarnaast stelde de appellante dat zij ten onrechte niet opnieuw door de adviescommissie is gehoord na het indienen van e-mailberichten. De Raad oordeelde dat deze berichten geen nieuw licht op de zaak wierpen en dus niet van belang waren voor de besluitvorming.

Verder betwistte de appellante dat er sprake was van in aanmerking te nemen middelen, verwijzend naar leningen van haar ouders. De Raad bevestigde dat kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van bijstandsontvangers in beginsel als inkomen worden beschouwd, en dat de appellante feitelijk over de ontvangen gelden kon beschikken voor haar levensonderhoud. De stelling dat het om geleende bedragen ging, leidde niet tot een ander oordeel, aangezien leningen niet zijn uitgezonderd van het middelenbegrip in de Participatiewet. Het hoger beroep van de appellante werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

18.727 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 december 2017, 17/6264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 3 december 2019
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: I.A. Siskina
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Brosius, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. P.C. van Aller.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak gaat om een herziening en intrekking van bijstand over meerdere maanden in 2015 en 2016 in verband met stortingen en bijschrijvingen op de rekening van appellante. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante in de betreffende maanden inkomsten heeft genoten die in aanmerking moeten worden genomen.
Allereerst voert appellante aan dat de secretaris van de adviescommissie ook als jurist betrokken was bij de procedure. Hierdoor zou er geen sprake zijn van een onafhankelijk advies. Deze grond slaagt niet. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat de secretaris van de adviescommissie werkzaam is bij het college, mits de voorzitter maar onafhankelijk is. Het feit dat de secretaris werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college is niet in strijd met artikel 7:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellante voert voorts aan dat ze ten onrechte niet een tweede keer door de adviescommissie is gehoord nadat zij, na de eerste hoorzitting, enkele e-mailberichten had ingestuurd. Ook die grond slaagt niet. Zoals ook in het bestreden besluit tot uitdrukking komt, werpen de e‑mailberichten geen nader licht op de zaak. Het zijn dus geen stukken die van (aanmerkelijk) belang zijn geweest bij de besluitvorming. Om die reden hoefde de adviescommissie daarin geen aanleiding te zien appellante opnieuw te horen.
Appellante betwist tot slot dat er sprake is van in aanmerking te nemen middelen. Het gaat om leningen die zij van haar ouders heeft ontvangen omdat zij destijds van haar partner geen alimentatie ontving. Omdat zij daarop wel aanspraak had, werd de alimentatie op de bijstandsuitkering gekort. Ook deze grond slaagt niet. Het is vaste rechtspraak dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van de bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (PW) worden beschouwd. Als betalingen een periodiek karakter hebben en door betrokkenen kunnen worden aangewend voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten die zien op de periode waarin beroep op de bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de PW. Het gaat om een periode waarin aanspraak op bijstand bestond. Appellante kon feitelijk over de ontvangen gelden beschikken en deze aanwenden voor haar levensonderhoud. Zij heeft dat ook gedaan.
De stelling van appellante dat sprake is van geleende bedragen die terug moeten worden betaald aan de ouders leidt niet tot het oordeel dat geen sprake is van in aanmerking te nemen middelen. Daarvoor is allereerst van belang dat leningen niet uitgezonderd zijn van het middelenbegrip in artikel 31, tweede lid van de PW. Voorts worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandsontvangers - ongeacht in welke vorm die worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - naar vaste rechtspraak als inkomen van die bijstandsontvanger kan worden aangemerkt. Dat bij een aannemelijk gemaakte lening de schuldenlast toeneemt is in dit geval niet van belang. Dat geldt ook voor de vraag of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden, dan wel de reden waarom appellante de lening is aangegaan. Met betrekking tot degene die (zonder ander inkomen) in afwachting is van een besluit op zijn aanvraag om algemene bijstand of na blokkering of opschorting van de bijstand geen bijstand ontvangt, ter voorziening in de kosten van levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van geldleningen, kan mogelijk anders worden geoordeeld. Die situatie doet zich hier echter niet voor.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat in dat geval geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) I.A. Siskina (getekend) P.W. van Straalen