ECLI:NL:CRVB:2019:3942
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit studiefinanciering en woonsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de studiefinanciering van appellante. Appellante ontving vanaf 1 november 2016 studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000, waarbij zij als uitwonende studerende werd aangemerkt. Echter, na een controle op 24 februari 2017, waarbij de woonsituatie van appellante werd onderzocht, heeft de minister besloten om de studiefinanciering te herzien en appellante als thuiswonende studerende aan te merken. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.037,75.
De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de bevindingen van de controleurs als voldoende aannemelijk beschouwde. Appellante heeft echter in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van de hoofdbewoner, die in het rapport is opgenomen, niet door hem is ondertekend en dat het rapport zelf meerdere onjuistheden bevat. De Raad heeft ter zitting vastgesteld dat er ernstige twijfels bestaan over de ondertekening van de verklaring door de hoofdbewoner en dat het rapport onvoldoende onderbouwd is.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het besluit van de minister herroepen. De Raad heeft bepaald dat het geschil definitief wordt beslecht, aangezien nader onderzoek naar de situatie ten tijde van de controle niet meer mogelijk is. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.560,- en dient de minister het griffierecht van € 172,- te vergoeden.