ECLI:NL:CRVB:2019:3940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
18/6045 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging op basis van gebruikelijke hulp door de echtgenoot

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging door appellante, die niet in staat is om huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen, omdat appellante gebruik kan maken van de hulp van haar echtgenoot. De medisch adviseur van het college had vastgesteld dat de echtgenoot van appellante in staat is om huishoudelijke taken te verrichten, ondanks zijn eigen beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellante ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie worden weggenomen of verminderd door de gebruikelijke hulp van haar echtgenoot. De Raad oordeelde dat appellante niet met objectieve medische gegevens had aangetoond dat het oordeel van de medisch adviseur onjuist was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen van appellante, en dat de gronden die op een ander uitgangspunt zijn gebaseerd geen bespreking behoefden.

De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was verhinderd te ondertekenen. De beslissing is genomen door de enkelvoudige kamer, waarbij J. Brand als lid van de kamer fungeerde. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

18.6045 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2018, 18/1361 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 20 november 2019
Zitting heeft: J. Brand, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: S.L. Alves
Ter zitting zijn verschenen: mr. M.J. Hüsen namens appellante en mr. M.R. Keyser als vertegenwoordiger van het college.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is ter zitting van 20 november 2019 uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 februari 2018 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het college het besluit van 26 september 2017 gehandhaafd, waarbij de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging is afgewezen omdat appellante een beroep kan doen op de hulp van haar echtgenoot. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college – door het advies van de medisch adviseur aan zijn besluit ten grondslag te leggen – de medische situatie van de echtgenoot van appellante voldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. De medisch adviseur acht het niet aannemelijk dat de echtgenoot van appellante niet in staat is tot het verrichten van huishoudelijke taken. Appellante heeft niet met objectieve medische gegevens aannemelijk gemaakt dat het inzichtelijke en onderbouwde medische oordeel van de medisch adviseur van het college onjuist is.
2. Niet in geschil is dat appellante niet in staat is huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Uit de medische adviezen volgt dat de echtgenoot van appellante in staat wordt geacht om de huishoudelijke werkzaamheden te verrichten ondanks zijn beperkingen en daarmee sprake is van gebruikelijke hulp. Ook in hoger beroep is niet kunnen blijken dat de medische beperkingen van de echtgenoot van appellante niet zorgvuldig in kaart zijn gebracht of onjuist zijn vastgesteld, dan wel dat de echtgenoot van appellante gelet op zijn medische situatie de huishoudelijke taken niet zou kunnen verrichten.
3. Nu de door appellante ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie worden weggenomen of verminderd met de door haar echtgenoot verleende gebruikelijke hulp, heeft de rechtbank terecht het besluit van het college, waarbij gelet op artikel 2.3.5, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is beslist dat geen maatwerkvoorziening ter compensatie van deze beperkingen wordt verstrekt, in stand gelaten. De gronden die zijn gebaseerd op een ander uitgangspunt behoeven derhalve geen bespreking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd te ondertekenen. (getekend) J. Brand