ECLI:NL:CRVB:2019:3940
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging op basis van gebruikelijke hulp door de echtgenoot
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging door appellante, die niet in staat is om huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen, omdat appellante gebruik kan maken van de hulp van haar echtgenoot. De medisch adviseur van het college had vastgesteld dat de echtgenoot van appellante in staat is om huishoudelijke taken te verrichten, ondanks zijn eigen beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellante ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie worden weggenomen of verminderd door de gebruikelijke hulp van haar echtgenoot. De Raad oordeelde dat appellante niet met objectieve medische gegevens had aangetoond dat het oordeel van de medisch adviseur onjuist was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen van appellante, en dat de gronden die op een ander uitgangspunt zijn gebaseerd geen bespreking behoefden.
De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was verhinderd te ondertekenen. De beslissing is genomen door de enkelvoudige kamer, waarbij J. Brand als lid van de kamer fungeerde. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen proceskosten toegewezen.