ECLI:NL:CRVB:2019:3932
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning IVA-uitkering en beoordeling duurzaamheid arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellante, die sinds 28 september 2011 met psychische klachten arbeidsongeschikt is. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar verzocht op 9 april 2015 om een medische herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv concludeerde dat appellante op die datum volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was, en handhaafde de WGA-uitkering. De rechtbank Noord-Holland had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep.
De Raad beoordeelde of appellante op 9 april 2015 niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende gemotiveerd hadden dat de kans op herstel meer dan gering was, en dat appellante geen medische gegevens had overgelegd die haar stelling van duurzame arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De toekenning van een IVA-uitkering per 7 oktober 2016 deed niets af aan de beoordeling op de datum in geding, aangezien de situatie van appellante op dat moment niet meer onder behandeling was en er geen meer dan geringe kans op verbetering was te verwachten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellanten om voldoende medische onderbouwing te leveren voor hun claims van duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskosten af.