ECLI:NL:CRVB:2019:3929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
17/6913 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich ziek had gemeld met zowel fysieke als psychische klachten, was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid ten onrechte op minder dan 35% was vastgesteld. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had verricht. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant, ondanks zijn klachten, medisch geschikt was voor de geselecteerde functies. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten onvoldoende waren onderzocht en dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv en de rol van medische beoordelingen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

17.6913 WIA

Datum uitspraak: 4 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2017, 16/5938 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J.H.L. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur gedurende 45,31 uur per week. Op 14 april 2014 heeft appellant zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met fysieke klachten. Daarna heeft hij ook psychische klachten ontwikkeld. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat vanwege psychische klachten beperkingen noodzakelijk zijn voor het persoonlijk en sociaal functioneren. Voorts is appellant vanwege nek-, schouder-, arm- en handklachten beperkt voor zwaar tillen, duwen en trekken, hoofdbewegingen maken en schroefbewegingen maken met links. Na de operaties van de handen beiderzijds vanwege CTS heeft appellant geen behandeling meer. Bij onderzoek heeft de verzekeringsarts geen functiestoornis meer gevonden. Deze klachten zijn verbeterd ten opzichte van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb). De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft voorbeeldfuncties geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 6 april 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 11 april 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep kennisgenomen van het door appellant overgelegde huisartsenjournaal en een brief van 29 juli 2016 van de plastisch chirurg. In deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde FML aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arbeidsdeskundige onderschreven. Bij besluit van 31 augustus 2016 (bestreden besluit) is het door appellant tegen het besluit van 6 april 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht. Alle naar voren gebrachte psychische en lichamelijke klachten en de overgelegde medische informatie zijn op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Voorts blijkt niet dat de verzekeringsarts geen onderzoek zou hebben gedaan naar het functieverlies van de handen of dat de conclusies zijn getrokken op basis van één handdruk. In het rapport van 23 maart 2016 heeft de verzekeringsarts de onderzoeksbevindingen vermeld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Dat de beperkingen in de FML van 23 maart 2016 afwijken van de beperkingen bij de EZWb, is erin gelegen dat bij iedere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gekeken wordt naar de mogelijkheden op dat moment. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij appellant aangenomen beperkingen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat appellant de geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen. Het Uwv heeft volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat zijn fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Niet onderzocht is of appellant bepaalde bewegingen en houdingen kan volhouden vanwege (pijn)klachten in de handen, doof gevoel in de armen vanuit de nek en het laten vallen van dingen uit zijn handen. Hierdoor wordt hij belemmerd in het dagelijks leven bij eenvoudige werkzaamheden zoals tuinieren en schilderen op de dagbesteding. Ook de psychische klachten zijn onderschat. Appellant kan zelf geen beslissingen nemen en is in sociaal en ondersteunend opzicht afhankelijk van de dagbesteding. Appellant wijst op het door hem overgelegde trajectplan AVR. Appellant heeft onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) (Korošec), verzocht om inschakeling van een deskundige, nu hij zelf niet beschikt over de financiële middelen om een second opinion te laten opstellen. Tot slot acht appellant zich niet in staat de geselecteerde functies te vervullen
.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant met ingang van 11 april 2016 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In de aangevallen uitspraak, bij rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3, is inzichtelijk weergegeven welke onderzoeken door de verzekeringsartsen zijn verricht. De Raad kan zich geheel vinden in deze overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan toe dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 23 maart 2016, onder 2.2.4, melding maakt van zijn onderzoeksbevindingen van een door hem verricht onderzoek van de handen van appellant.
Stap 2: equality of arms
4.4.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn psychische klachten en de nek-, schouder-, arm- en handklachten heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft hij in bezwaar en beroep ook benut, door inzending van gegevens van de huisarts, de plastisch chirurg en reumatoloog. Deze stukken bevatten een beschrijving van de medische voorgeschiedenis, anamnese en klachten, medicatiegebruik, onderzoeksbevindingen met conclusies en het te volgen beleid. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv, met inbegrip van de conclusies over de belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar verkregen informatie van de huisarts van 17 mei 2016 en de brief van de plastisch chirurg van 29 juli 2016 kenbaar in zijn beoordeling betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst. Op de door appellant in beroep overgelegde brief van 23 september 2016 van de reumatoloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 14 december 2016 eveneens inzichtelijk gereageerd. Appellant heeft voorts in hoger beroep informatie van de plastisch chirurg in het vooruitzicht gesteld, maar appellant heeft geen informatie ingezonden. Gelet hierop wordt geoordeeld dat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms op grond waarvan de bestuursrechter een deskundige moet inschakelen. De vraag of appellant financieel in staat is om een rapport door een deskundige te laten opstellen kan daarom buiten beschouwing blijven.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is geen reden om met betrekking tot de psychische dan wel lichamelijke klachten, in het bijzonder de nek-, arm- en handklachten, meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 juli 2016 voldoende gemotiveerd dat uit de informatie van de huisarts blijkt dat geen sprake is van recidief CTS waardoor de arm- en handklachten verklaard kunnen worden vanuit de nekklachten. Een beperking voor schroefbewegingen is in de FML toegevoegd. In het rapport van 19 augustus 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de informatie zoals deze naar voren komt uit de brieven van de plastisch chirurg van 29 juli 2016 en van de reumatoloog van 23 september 2016, bekend was bij de verzekeringsartsen. Met de lichte artrose van de gewrichten in de vingers en de psoriasis is rekening gehouden bij het vaststellen van de beperkingen voor zowel de dynamische handelingen als de statische houdingen. Dat de psychische klachten zijn onderschat omdat appellant in sociaal en ondersteunend opzicht afhankelijk is van dagbesteding, wordt evenmin gevolgd. Vanwege de psychische klachten hebben de verzekeringsartsen appellant aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie, zonder deadlines en hoog handelingstempo, waarbij de samenwerking met anderen en het contact met klanten is beperkt. Ook zijn daarbij beperkingen vastgesteld voor het geluidsniveau van de arbeidsomgeving en voor de werktijden. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat hij meer beperkt is dan waarvan het Uwv bij de beoordeling per 11 april 2016 is uitgegaan. Gelet op de voorhanden zijnde gegevens is er geen twijfel aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv, zodat op deze grond evenmin aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals die in de FML is neergelegd, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt onderschreven. De in de geselecteerde functies voorkomende overschrijdingen van de belastbaarheid (signaleringen) zijn in het Resultaat functiebeoordeling van 6 april 2016 voldoende gemotiveerd toegelicht.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B.V.K. de Louw