Uitspraak
17.6913 WIA
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich ziek had gemeld met zowel fysieke als psychische klachten, was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid ten onrechte op minder dan 35% was vastgesteld. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had verricht. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant, ondanks zijn klachten, medisch geschikt was voor de geselecteerde functies. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten onvoldoende waren onderzocht en dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv en de rol van medische beoordelingen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.