ECLI:NL:CRVB:2019:3924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
18-6381 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag maatwerkvoorziening voor vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 20 november 2018 haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Het college had op 31 oktober 2017 de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen afgewezen, en dit besluit werd gehandhaafd bij een besluit van 24 november 2017. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het standpunt van het college, dat appellante niet was aangewezen op een gesloten buitenwagen. De adviezen van het IAB werden als objectief en zorgvuldig beschouwd, en er werd geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor gesloten buitenvervoer. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de adviezen van het IAB waren gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek en dat de combinatie van een scootmobiel en het AOV niet voldeed aan haar vervoersbehoefte. De Raad voor de Rechtspraak heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de combinatie van een scootmobiel en AOV voldoende tegemoetkomt aan de vervoersbehoefte van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische beoordeling in de adviezen van het IAB onzorgvuldig was.

Uitspraak

18.6381 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2018, 17/7366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 20 november 2019
Zitting heeft: J. Brand, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: S.L. Alves
Ter zitting is namens appellante mr. M.A. van Hoof verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is ter zitting van 20 november 2019 uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 31 oktober 2017, gehandhaafd bij besluit van 24 november 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 om een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het standpunt van het college dat appellante niet is aangewezen op een gesloten buitenwagen. De adviezen van het IAB zijn op objectieve wijze, inzichtelijk en zorgvuldig opgesteld, zodat het college deze aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Uit de adviezen van het IAB volgt dat er geen medische noodzaak is voor gesloten buitenvervoer. Appellante heeft haar stelling, dat de medische noodzaak voor een gesloten buitenwagen wel aanwezig is, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank acht het aanvaardbaar dat appellante zich enige beperkingen getroost en haar vervoerpatroon aanpast aan haar beperkingen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en onder meer aangevoerd dat de adviezen van IAB zijn gebaseerd op een onzorgvuldig onderzoek. De artsen zijn onvoldoende kundig. Verder heeft appellante aangevoerd dat de combinatie van een scootmobiel en het AOV geen passende en toereikende oplossing biedt voor haar vervoersprobleem. Vanwege de klachten van appellante is het wachten in de koude buitenlucht bij het AOV een probleem. Beschermende kleding gebruikt zij al en helpt onvoldoende. Ook kan gevoelloosheid van de handen bij kou leiden tot gevaarlijke verkeerssituaties met de scootmobiel en ondervindt appellante beperkingen bij transfers.
4. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
5. De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met de combinatie van een scootmobiel en AOV voldoende tegemoet wordt gekomen aan de vervoersbehoefte van appellante en dat zij niet is aangewezen op een gesloten buitenwagen. Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de medische beoordeling in de adviezen van het IAB van 26 oktober 2017 en 16 april 2018 onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel niet concludent is. Evenmin heeft appellante aan de hand van medische stukken twijfel gezaaid aan de juistheid van de adviezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd te ondertekenen. (getekend) J. Brand