ECLI:NL:CRVB:2019:3924
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag maatwerkvoorziening voor vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 20 november 2018 haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Het college had op 31 oktober 2017 de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen afgewezen, en dit besluit werd gehandhaafd bij een besluit van 24 november 2017. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het standpunt van het college, dat appellante niet was aangewezen op een gesloten buitenwagen. De adviezen van het IAB werden als objectief en zorgvuldig beschouwd, en er werd geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor gesloten buitenvervoer. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de adviezen van het IAB waren gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek en dat de combinatie van een scootmobiel en het AOV niet voldeed aan haar vervoersbehoefte. De Raad voor de Rechtspraak heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de combinatie van een scootmobiel en AOV voldoende tegemoetkomt aan de vervoersbehoefte van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische beoordeling in de adviezen van het IAB onzorgvuldig was.