In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellante had aanvragen om bijstand ingediend op basis van de Participatiewet, maar deze aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante onvoldoende duidelijkheid had verstrekt over de besteding van ontvangen bedragen, waaronder een ontslagvergoeding en een nabetaling van salaris. De Raad heeft vastgesteld dat de periode van beoordeling voor de aanvragen liep van 15 juni 2016 tot en met 22 september 2016 en van 13 december 2016 tot en met 20 januari 2017. Appellante heeft aangevoerd dat zij recht had op bijstand, maar de Raad oordeelde dat zij niet voldoende had aangetoond dat zij niet meer over de ontvangen gelden beschikte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen terecht was. De uitspraak werd gedaan op 3 december 2019.