ECLI:NL:CRVB:2019:3912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
18/3519 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op basis van medisch advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bekend is met rugklachten, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een medisch advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) van 15 november 2017. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het bestreden besluit op het medisch advies van het IAB heeft kunnen baseren. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stelling onderbouwt dat hij na de tweede operatie nog steeds forse beperkingen ondervindt. De Raad concludeert dat de medisch adviseur van het IAB zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om het advies voor onjuist te houden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af.

De uitspraak benadrukt het belang van medisch advies in het kader van aanvragen voor hulp bij het huishouden en de noodzaak voor appellanten om relevante medische informatie te overleggen ter ondersteuning van hun claims. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3519 WMO15

Datum uitspraak: 27 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juni 2018, 18/104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.M.E. Schreinemacher, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het college heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Namens appellant is
mr. Schreinemacher verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. Smit.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 16 oktober 2019. Namens appellant is mr. Schreinemacher verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met rugklachten, in verband waarmee hij het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) heeft verzocht om een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Bij besluit van 21 juli 2017 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) van 6 juni 2017, de aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 15 november 2017 heeft het IAB opnieuw een advies uitgebracht. Bij besluit van 28 november 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar onder verwijzing naar dit advies ongegrond verklaard. Uit dit advies volgt dat appellant in juli 2017 voor de tweede maal een operatie heeft ondergaan. Dit heeft geleid tot een afname van de eerder geconstateerde beperkingen aan zijn rug. Uit het onderzoek van de medisch adviseur van het IAB blijkt dat appellant een normale been- en armfunctie heeft. Er zijn geen tekenen van een neurologische aandoening. Appellant kan handelingen zoals bukken, hurken, knielen en buigen normaal uitvoeren. Hij is in staat om alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat uit de medische informatie volgt dat appellant in 2015 is geopereerd in verband met een hernia, waarna hij opnieuw klachten heeft gekregen. Volgens het advies van het IAB van 6 juni 2017 kent appellant zodanige fysieke problemen dat aannemelijk is dat hij geen zware huishoudelijke taken kan verrichten. Een tweede operatie in juli 2017 is volgens appellant goed verlopen, alhoewel hij nog steeds klachten heeft waarvoor hij fysiotherapie krijgt. Uit het advies van het IAB van 15 november 2017 blijkt dat de medisch adviseur appellant lichamelijk heeft onderzocht. De adviseur is tot de conclusie gekomen dat appellant na zijn laatste operatie weer alle handelingen kan verrichten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden en dat er geen medische informatie is waaruit het tegendeel blijkt. De rechtbank ziet geen aanleiding om het advies van het IAB van 15 november 2017 voor onjuist te houden. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit iets anders blijkt. Het college heeft dit advies aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen en op basis daarvan de aanvraag kunnen afwijzen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij sinds 2014 ernstige rugklachten ervaart en dat de twee operaties, in 2015 en in 2017, geen resultaat hebben gehad. Appellant acht het onderzoek door het IAB van 15 november 2017 onzorgvuldig en onvolledig. Appellant heeft forse beperkingen en hij verwijst hiervoor onder meer naar het advies van IAB van 6 juni 2017 en de op 5 april 2019 overgelegde brieven van het OLVG.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college het bestreden besluit op het medisch advies van IAB van 15 november 2017 heeft kunnen baseren. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is. De medisch adviseur heeft alle aanwezige medische informatie van appellant in zijn beoordeling betrokken en heeft tijdens het spreekuur gericht onderzoek naar de bewegingsmogelijkheden van appellant gedaan. Dat dit onderzoek zou zijn beïnvloed door de grote hoeveelheid pijnmedicatie die appellant op dat moment gebruikte, zoals eerst ter zitting is betoogd, vindt geen steun in de gedingstukken. De medisch adviseur heeft verder overwogen dat de operatie in juli 2017 goed is verlopen en heeft geconcludeerd dat appellant, ondanks dat hij nog steeds klachten heeft waarvoor hij onder behandeling van een fysiotherapeut is, in staat is alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden. Appellant heeft in (hoger) beroep geen medische informatie overgelegd waarmee hij zijn stelling heeft onderbouwd dat hij na de tweede operatie nog forse beperkingen heeft, dan wel dat de medisch adviseur de situatie onjuist heeft ingeschat. De door appellant op 5 april 2019 overgelegde medische stukken zien immers op de periode voor de tweede operatie of dateren juist van ruim na het bestreden besluit. Bovendien staat in de brief van 18 juli 2018 van de neuroloog van het OLVG expliciet vermeld dat appellant na de operatie volledig klachtenvrij is geweest. Het voorgaande betekent dat appellant niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat hij vanwege zijn beperkingen is aangewezen op hulp bij het huishouden.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M. Buur