ECLI:NL:CRVB:2019:3908
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening en afstemming van stortingen en bijschrijvingen als inkomsten in bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had op 31 maart 2017 bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad had deze aanvraag afgewezen op 13 juni 2017, omdat appellant onvoldoende informatie over zijn financiële situatie had verstrekt. Na bezwaar heeft het college op 21 december 2017 bijstand toegekend, maar met de voorwaarde dat stortingen op de bankrekening van appellant in juli, september en oktober 2017 als inkomsten werden aangemerkt. Dit leidde tot een verlaging van de bijstand met 20% in bepaalde maanden, omdat derden de huur van appellant direct aan de woningbouwvereniging hadden betaald.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat hij niet had aangetoond dat hij niet vrijelijk over de gestorte bedragen kon beschikken. De rechtbank oordeelde dat de stortingen als inkomen moesten worden gerekend en dat de betaling van woonlasten door derden een substantiële besparing voor appellant opleverde. Appellant had niet kunnen onderbouwen dat de huurbetalingen geldleningen waren die hij moest terugbetalen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad vond de overwegingen van de rechtbank voldoende gemotiveerd en bevestigde de uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.