ECLI:NL:CRVB:2019:3895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
17/4829 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en weigering WIA-uitkering na hernieuwde aanvraag wegens arbeidsongeschiktheid

Op 5 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar deze was in 2012 beëindigd. In 2015 verzocht hij om een nieuwe WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde dit omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat er zorgvuldig medisch onderzoek was verricht door de verzekeringsartsen. Appellant had aangevoerd dat zijn beperkingen waren onderschat en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke psychiater. De Raad oordeelde echter dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om informatie van zijn behandelaars in te dienen en dat de informatie die was ingediend geen twijfel opriep aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant niet werd overschreden door de geselecteerde functies en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2019.

Uitspraak

17.4829 WIA

Datum uitspraak: 5 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 mei 2017, 16/2932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Namens appellant is mr. Cornelisse verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als productiemedewerker voor 38 uur per week. Het Uwv heeft hem met ingang van 7 februari 2007 in aanmerking gebracht voor een WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant met ingang van 30 oktober 2012 beëindigd. Bij uitspraak van de Raad van 11 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1506) is dit besluit in rechte vast komen te staan.
1.2.
Op 27 juli 2015 heeft appellant bij het Uwv een verzoek ingediend om toekenning van een WGA-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid sinds 12 juli 2015. Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 juli 2015 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 5 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 12 oktober 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. Verder is naar het oordeel van de rechtbank op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd dat appellant op 12 juli 2015 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de functionele mogelijkheden zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 september 2015. Appellant is aangewezen op werkzaamheden zonder grote tijdsdruk of hoog handelingstempo, met een duidelijke structuur en overzichtelijke taakstelling zonder veel sociale interacties wegens beperkingen in het omgaan met conflicten en emoties op de werkvloer. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat de aandoeningen van appellant geen aanleiding geven tot het stellen van meer beperkingen dan aangenomen en in het bijzonder niet wat betreft werktijden. Appellant heeft in beroep geen medische onderbouwing gegeven voor zijn standpunt dat de beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien voor benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er met name aanleiding is voor een urenbeperking op energetische gronden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij informatie ingediend van zijn behandelend psychiater van 11 september 2019. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd en daarom de Raad verzocht om alsnog over te gaan tot benoeming van een onafhankelijke psychiater als deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. De overwegingen van de rechtbank hierover worden onderschreven.
4.2.
Voor zover namens appellant ter zitting is bedoeld om zijn verzoek om inschakeling van een onafhankelijk deskundige psychiater te bezien in het kader van schending van het beginsel van equality of arms, in die zin dat sprake is van bewijsnood omdat hij geen concrete antwoorden van de behandelaar heeft verkregen op de door hem gestelde vragen, slaagt deze grond niet. Appellant is in de gelegenheid geweest om informatie van zijn behandelaars in te dienen en heeft hiervan ook gebruikgemaakt. Hij heeft meerdere brieven van zijn behandelend psychiater ingediend, waarin een beeld is geschetst van de psychische situatie van appellant en de gestelde diagnoses zijn vermeld. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Van schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat met de in de FML van 21 september 2015 vastgestelde functionele mogelijkheden de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden, wordt eveneens onderschreven. Door de verzekeringsarts is rekening gehouden met informatie van de behandelend psychiater van appellant en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aanvullende informatie opgevraagd en ontvangen van de huisarts. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op basis van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de eigen onderzoeksbevindingen, in combinatie met de informatie van de behandelend sector, afdoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant, is terecht door de rechtbank gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 maart 2016 overtuigend gemotiveerd dat in afdoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellant die voortvloeien uit de dysthyme stoornis en de persoonlijkheidsstoornis en dat uit de voorhanden medische informatie niet blijkt dat de maagaandoening en de slecht gereguleerde diabetes mellitus meer beperkingen met zich meebrengen dan in de FML zijn aangenomen. In de FML is een beperking voor nachtarbeid opgenomen. Afdoende is gemotiveerd dat voor een medische urenbeperking geen grond is. Uit de informatie van de behandelend psychiater Aten van 9 maart 2015, 10 september 2015 en 11 september 2019 blijkt niet dat de in april 2019 door Aten gestelde diagnose van psychotische stoornis ook op de datum in geding, 12 juli 2015, al aan de orde was. De in hoger beroep ingediende informatie roept dan ook geen twijfel op aan de juistheid van de medische beoordeling. Voor inschakeling van een onafhankelijke psychiater ziet de Raad daarom, evenmin als de rechtbank, geen aanleiding.
4.4.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd.
4.5.
Wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M. Buur