In deze zaak gaat het om de belastbaarheid van appellant op 22 december 2014, in het kader van zijn WIA-uitkering. Appellant heeft zich op 7 juni 2010 ziek gemeld met psychische klachten, waarna zijn dienstverband op 31 maart 2011 eindigde. Het Uwv kende appellant een Ziektewet-uitkering toe en later een WIA-uitkering. Bij besluit van 14 maart 2014 werd vastgesteld dat appellant ongewijzigd recht had op een WIA-uitkering. Echter, na bezwaar van zijn werkgever werd vastgesteld dat appellant per 22 december 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot beëindiging van de WIA-uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten en beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep benoemde een onafhankelijke psychiater als deskundige, die concludeerde dat er meer beperkingen waren dan eerder aangenomen. De deskundige stelde vast dat appellant leed aan een bipolaire-II-stoornis en andere psychische aandoeningen, wat leidde tot ernstige stemmingswisselingen en een gebrek aan zelfredzaamheid. De Raad oordeelde dat de deskundige overtuigend had aangetoond dat appellant op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had. Het hoger beroep van appellant werd gegrond verklaard, de eerdere uitspraak werd vernietigd en het bestreden besluit werd vernietigd. De WIA-uitkering van appellant wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.