ECLI:NL:CRVB:2019:3882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
17/2696 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

Op 4 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de conclusie dat de appellant arbeidsvermogen had. De appellant, geboren in 1997, had op 15 september 2015 een aanvraag ingediend, waarbij hij aangaf dat hij PDD NOS en een leerachterstand had. Het Uwv baseerde zijn afwijzing op een medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat de appellant in staat was om een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun beoordeling te twijfelen. De appellant had in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, maar de Raad vond dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat de appellant over basale werknemersvaardigheden beschikte en in staat was om ten minste een uur aaneengesloten te werken.

De Raad concludeerde dat de appellant op de datum van de uitspraak beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2696 WAJONG

Datum uitspraak: 4 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 februari 2017, 16/3555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Selçuk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Namens appellant is
mr. Selçuk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1997, heeft op 15 september 2015 een aanvraag voor
een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant PDD NOS en een leerachterstand heeft. Hij heeft veel hulp en begeleiding nodig en kan moeilijk functioneren in de maatschappij. Bij besluit van 17 november 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant arbeidsvermogen heeft. Dit besluit is gebaseerd op een medisch en arbeidskundig onderzoek.
1.2.
Bij besluit van 28 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 17 november 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden of dat het onderzoek naar de sociale en mentale beperkingen onvoldoende is geweest om tot een goed oordeel te komen. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gegeven om aan de juistheid van het standpunt van het Uwv te twijfelen. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de verstandelijke en sociaal-emotionele beperkingen van appellant. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat appellant zijn standpunt niet heeft onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens en evenmin inhoudelijk heeft gereageerd op het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft overwogen dat appellant op zijn achttiende verjaardag mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn sociale en mentale beperkingen. Appellant blijft van mening dat hij wegens forse beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren alsmede door de noodzaak van toezicht, begeleiding en herhaling bij nagenoeg alle activiteiten niet over arbeidsvermogen beschikt. Omdat hij niet beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie vindt appellant dat hij in aanmerking moet worden gebracht voor een Wajong-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Voor het wettelijk kader en het toetsingskader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een verzekerde beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018. In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.2.
De rechtbank heeft de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant [in] 2015, de dag waarop hij achttien jaar werd niet als jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a van de Wajong kan worden aangemerkt, omdat hij beschikt over arbeidsvermogen, bij de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft daarbij terecht beoordeeld of voldaan is aan de voorwaarden dat appellant geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, een anamnese afgenomen, informatie van de stagecoördinator bij de beoordeling betrokken en eigen onderzoek verricht, waarbij ook aandacht is besteed aan de sociale en mentale vaardigheden van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de gegevens in het dossier, het bijwonen van de hoorzitting en een brief van een consulent dienstverlening MEE de bevindingen van de verzekeringsarts in heroverweging genomen. De arbeidsdeskundige heeft eveneens dossierstudie verricht en daarnaast overleg gevoerd met de verzekeringsarts en de gemachtigde van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de informatie in het dossier en het bijwonen van de hoorzitting de conclusies van de arbeidsdeskundige heroverwogen. De verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen hebben op deugdelijke en inzichtelijke wijze gerapporteerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
4.4.
Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv. Op basis van de gegevens in het dossier en eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts geconstateerd dat appellant een verminderd handelingstempo heeft, moeite heeft met het bewaren van overzicht en onder druk zijn aandacht niet goed kan verdelen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant moeite heeft met het uiten van gevoelens, moeilijk kan omgaan met onbekende situaties, een verminderd zelfinzicht heeft en lastig kritiek en conflicten kan verdragen. Wegens de aanwezigheid van deze beperkingen hebben de verzekeringsartsen vastgesteld dat appellant bij het aanleren en uitvoeren van taken baat heeft bij een praktische benadering (korte en duidelijke instructies), intensieve begeleiding, toezicht en herhaling. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen ten onrechte hebben geconcludeerd dat appellant met inachtneming van deze beperkingen in staat is ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Hierbij wordt meegewogen dat uit de voorhanden gegevens blijkt dat appellant onderwijs heeft genoten met een uitstroomprofiel ‘begeleid werken op een beschermde werklocatie’, hij (al dan niet onder toezicht van zijn moeder) huishoudelijke taken verricht en diverse stages heeft gevolgd.
4.5.
Geoordeeld wordt dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben onderbouwd dat appellant in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de aangewezen taak (schoonmaken van schappen) gestructureerd en eenvoudig van aard is. Deadlines, productiepieken of targets worden niet vereist en afhankelijkheid van anderen is niet aan de orde. Daarnaast is op de werkvloer een vulploegleider aanwezig die de overgang van de ene naar de andere taak kan begeleiden. Bovendien kan intensieve begeleiding, bijsturing en het wijzen op verantwoordelijkheden worden gerealiseerd in een beschutte werkomgeving. Verder is interactie met collega’s in een samenwerkingsverband geen onderdeel van het functioneren en kan appellant, indien hij wordt aangesproken door klanten, deze doorverwijzen naar een leidinggevende. De arbeidsdeskundigen hebben met deze toelichting afdoende gemotiveerd dat appellant ondanks
zijn medische beperkingen in staat moet worden geacht de geselecteerde taak te verrichten. Te
meer omdat het een taak betreft met een soortgelijke werkomgeving als waarin appellant tijdens zijn stage ervaring heeft opgedaan. Gedurende deze stage heeft appellant, zo blijkt uit de vermelde gegevens door de arbeidsdeskundige, ook laten zien dat hij gemaakte afspraken kan nakomen, informatie kan onthouden en een serieuze werkhouding heeft, waardoor de arbeidsdeskundigen terecht hebben geconcludeerd dat appellant ook over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.6.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven. Nu appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken, kan de vraag naar de duurzaamheid onbeantwoord blijven.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.S. Barthel