Uitspraak
17.3610 WIA
5 april 2017, 16/2421 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die als adviseur algemeen medewerker werkte, meldde zich op 11 maart 2013 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde op basis van medisch onderzoek dat appellant per 9 maart 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verleende hem een WGA-vervolguitkering na een herbeoordeling van zijn situatie. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
Appellant stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Hij betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische problemen, waaronder psychoses, en andere lichamelijke klachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, appellant gezien en informatie van medisch specialisten opgevraagd. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat er meer onderzoek nodig was of dat de verzekeringsarts een onjuist beeld heeft gehad van zijn gezondheidstoestand.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.