ECLI:NL:CRVB:2019:3878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
16/5286 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering en proceskostenveroordeling

Op 4 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep ging tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 4 augustus 2015 te beëindigen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant zijn bezwaren herhaald, maar het Uwv heeft op 16 juli 2019 een nieuw besluit genomen waarin het bezwaar van de appellant alsnog gegrond werd verklaard. Dit betekende dat de ZW-uitkering van de appellant ongewijzigd werd voortgezet zolang dat mogelijk was. De appellant vroeg echter om opheldering over de gevolgen van dit besluit voor een mogelijke aansluitende uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv gaf aan dat de toekenning van een ZW-uitkering niet automatisch leidt tot een WIA-uitkering en dat de appellant zou worden opgeroepen voor een WIA-beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de appellant met het hoger beroep had bereikt wat hij nastreefde. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.536,- bedroegen, en het griffierecht van € 170,-. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J.J.M. Weyers, in aanwezigheid van griffier M.D.F. de Moor.

Uitspraak

16.5286 ZW

Datum uitspraak: 4 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 juni 2016, 16/242 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Kilic, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft verzekeringsarts L. Greveling-Fockens als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige heeft op 3 juli 2019 een rapport uitgebracht.
Bij besluit van 16 juli 2019 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft de Raad gevraagd om het Uwv te verzoeken een toelichting te verschaffen.
Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 3 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 juli 2015 waarbij de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) per 4 augustus 2015 werd beëindigd, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het Uwv heeft op 16 juli 2019 een nieuw besluit genomen waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 december 2015 alsnog gegrond is verklaard en de
ZW-uitkering van appellant per 4 augustus 2015 ongewijzigd voortgezet zolang dat in het kader van de ZW mogelijk is.
3.3.
Appellant heeft in reactie op het besluit van 16 juli 2019 aangevoerd dat onbeantwoord is gebleven wat dit besluit betekent voor de vraag of aansluitend aan de ZW-uitkering een volledige uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) wordt toegekend en heeft het Uwv om opheldering hierover gevraagd.
3.4.
Het Uwv heeft in antwoord op dit verzoek te kennen gegeven dat toekenning van een ZW-uitkering niet automatisch een aansluitende WIA-uitkering tot gevolg heeft, dat appellant zo spoedig mogelijk zal worden opgeroepen voor een WIA-beoordeling, maar dat de uitkomst daarvan een medische aangelegenheid is waarover nu nog geen uitspraak kan worden gedaan.
4. Onderwerp van geschil in deze zaak is het recht op ziekengeld op grond van de ZW per
4 augustus 2015. Het Uwv is gezien het besluit van 16 juli 2019 geheel aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dat het nadere besluit niet in het geding wordt betrokken. Appellant heeft geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep. Appellant heeft met het hoger beroep bereikt wat hij heeft nagestreefd. Het recht op een WIA-uitkering aansluitend aan de ZW-uitkering valt buiten de omvang van dit geschil. Dit betekent dat het hoger beroep niet‑ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellant gemaakte kosten in verband met verleende rechtsbijstand. Deze worden in beroep en hoger beroep begroot op in totaal
€ 1.536,-. De kosten in verband met in bezwaar verleende rechtsbijstand zijn in het besluit van 16 juli 2019 al vergoed. Tevens is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot het bedrag van € 1.536,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 170,- voldoet .
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M.D.F. de Moor
mdm