Op 4 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2018. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Namens appellante heeft haar wettelijk vertegenwoordiger en curator hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting vond plaats op 13 februari 2019. Tijdens deze zitting was de wettelijk vertegenwoordiger van appellante aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door P.B.L. Willemsen. Na de zitting heeft het college op 9 april 2019 een nieuw besluit genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Hierdoor had appellante geen belang meer bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.354,- en heeft bepaald dat het college het betaalde griffierecht van in totaal € 172,- aan appellante vergoedt.