ECLI:NL:CRVB:2019:3873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
18/6123 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming voor meerkosten door kledingslijtage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de aanvraag van appellante voor een financiële tegemoetkoming voor meerkosten door kledingslijtage is afgewezen. Appellante had op 5 juli 2017 een aanvraag ingediend voor haarzelf en haar dochter. De Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD) heeft in adviezen geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een tegemoetkoming, omdat er geen gebruik wordt gemaakt van een loophulpmiddel of rolstoel en er geen afwijkend looppatroon of gedragsbeperking is vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaard, omdat appellante geen medische onderbouwing heeft overgelegd die haar aanspraken ondersteunt.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de GGD-adviezen tegenstrijdig zijn, omdat haar beperkingen in mobiliteit en belastbaarheid zouden moeten leiden tot meerkosten door kledingslijtage. Het college heeft in verweer bevestigd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag mocht worden afgewezen op basis van het GGD-advies. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag mocht afwijzen, omdat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en er geen medische stukken zijn overgelegd die de aanwezigheid van een afwijkend looppatroon onderbouwen. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

18 6123 WMO15, 18/6124 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 4 december 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2018, 18/3376 en 18/3387 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 6 november 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 5 juli 2017 voor haarzelf en voor haar dochter een aanvraag gedaan om een financiële tegemoetkoming voor – onder meer – meerkosten door kledingslijtage.
1.2.
Bij afzonderlijke adviezen van 9 oktober 2017 heeft een arts van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD) het college over deze aanvragen geadviseerd. Op basis van zijn onderzoek heeft de GGD-arts, voor zover hier van belang, geconcludeerd dat appellante bekend is met beperkingen in onder meer de belastbaarheid en mobiliteit en dat de dochter van appellante bekend is met beperkingen in onder meer de belastbaarheid en zelfverzorging. Volgens de GGD-arts is er geen aanleiding om een tegemoetkoming voor meerkosten door kledingslijtage toe te kennen; niet aan appellante, noch aan de dochter van appellante. Ter toelichting heeft de GGD-arts erop gewezen dat bij beiden geen sprake is van het gebruik van een loophulpmiddel/rolstoel, een afwijkend looppatroon of een gedragsbeperking.
1.3.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 oktober 2017, gehandhaafd na bezwaar bij afzonderlijke besluiten van 29 maart 2018, heeft het college, voor zover hier van belang, onder verwijzing naar de GGD‑adviezen de aanvraag van appellante om een tegemoetkoming voor meerkosten door kledingslijtage voor appellante (besluit 1) en voor de dochter van appellante (besluit 2) afgewezen. Besluiten 1 en 2 berusten op het standpunt dat een vergoeding voor deze kostensoort niet noodzakelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellante heeft de zorgvuldigheid, juistheid en volledigheid van de GGD-adviezen niet betwist. Verder heeft zij geen medische onderbouwing voor de door haar gestelde aanspraken overgelegd. Nu ook overigens niet is gebleken dat de adviezen onjuistheden bevatten of anderszins onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, mocht het college, in navolging van deze adviezen, de aanvraag van appellante voor haarzelf en voor haar dochter afwijzen.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij het volgende aangevoerd:
“Uit het rapport van de GGD blijkt dat appellante beperkt is in onder meer de belastbaarheid en de mobiliteit. Dit gegeven duidt op een afwijkend looppatroon. Het is dan tegenstrijdig dat er geen meerkosten voor kledingslijtage wordt vergoed nu kledingslijtage vanwege haar beperking in mobiliteit en belasting meer zal spelen. De rechtbank geeft ook aan dat een bestuursorgaan zich alleen mag baseren op een medisch advies als deze op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, geen onjuistheden bevat en deugdelijk is gemotiveerd. Gezien deze tegenstrijdigheid is hier geen sprake van en mocht het bestuursorgaan op dit punt niet uitgaan van het GGD-advies.”
3.2.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de hogerberoepsgronden is het hoger beroep uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank voor zover daarbij het beroep tegen besluit 1 ongegrond is verklaard. Er zijn geen hogerberoepsgronden gericht tegen de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen besluit 2.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het college, in navolging van het GGD‑advies, de aanvraag om een tegemoetkoming voor meerkosten door kledingslijtage voor appellante mocht afwijzen. Het advies is zorgvuldig tot stand gekomen. De GGD-arts heeft appellante op het spreekuur gezien en heeft de medische informatie van appellante in zijn beoordeling betrokken. Niet is gebleken dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van het advies. Dat beperkingen zijn aangenomen in de belastbaarheid en mobiliteit betekent niet zonder meer dat sprake is van een afwijkend looppatroon. Verder zijn geen medische stukken overgelegd die de aanwezigheid van een afwijkend looppatroon bij appellante onderbouwen of anderszins onderbouwen dat zij als gevolg van haar medische situatie meerkosten heeft door kledingslijtage.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) R.H. Koopman