ECLI:NL:CRVB:2019:3840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
16/3883 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de rol van deskundigenrapporten in de besluitvorming

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de weigering van een WIA-uitkering. Appellant, die zich op 2 april 2009 ziek meldde, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was per 12 december 2014 beëindigd. Appellant stelde dat zijn medische beperkingen, veroorzaakt door reusceltumoren en psychische klachten, niet correct waren beoordeeld door het Uwv. De Raad benoemde een onafhankelijke deskundige, M.M. Wolff-Van der Ven, die op 27 november 2018 een rapport uitbracht. Dit rapport concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 november 2015 correct was en dat er geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport inzichtelijk en consistent was, en dat de conclusies deugdelijk gemotiveerd waren. De rechtbank had eerder de besluiten van het Uwv bevestigd, en de Raad volgde deze lijn. De Raad concludeerde dat er geen verlies van verdiencapaciteit was en bevestigde de aangevallen uitspraken.

Uitspraak

16/3883 WIA en 17/7370 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2016, 15/9638 (aangevallen uitspraak 1) en van 12 oktober 2017, 17/733 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1 (16/3883 WIA) en aangevallen uitspraak 2 (17/7370 WIA) en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft verweer gevoerd en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 15/2907 WIA, plaatsgevonden op 15 februari 2018. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
Het onderzoek is na de zitting heropend.
De Raad heeft M.M. Wolff-Van der Ven, verzekeringsarts, als onafhankelijke deskundige benoemd om van advies te dienen in de gedingen 15/2907 WIA, 16/3883 WIA en 17/7073 WIA. De deskundige heeft op 27 november 2018 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid hun zienswijze op het deskundigenrapport in te brengen.
De deskundige heeft naar aanleiding van de zienswijzen nader gerapporteerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/2907 WIA, 163883 WIA en 17/7370 WIA heeft vervolgens gevoegd plaatsgevonden op 30 september 2019. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal. Werkgeefster is niet verschenen. In de zaak 15/2907 WIA is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als administratief medewerker, heeft zich op 2 april 2009 ziek gemeld als gevolg van lichamelijke klachten. Met ingang van 29 maart 2012 is appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 15 april 2014 is met ingang van 29 april 2014 deze uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, ongewijzigd gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft het Uwv de bezwaren van werkgeefster gegrond verklaard en de WGA‑loonaanvullingsuitkering van appellant beëindigd per 12 december 2014. Het tegen het besluit van 30 oktober 2014 ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 19 maart 2015 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspaak hoger beroep ingesteld bij de Raad, geregistreerd onder 15/2907.

16.3883 WIA

1.3.1.
Appellant heeft op 9 april 2015 op een wijzigingsformulier vermeld dat zijn gezondheid per 4 maart 2015 is verslechterd. Naar aanleiding van deze melding heeft een verzekeringsarts appellant op 12 mei 2015 medisch onderzocht. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellant als gevolg van een chronische aandoening aan het bewegingsapparaat ten opzichte van de vorige beoordeling, toegenomen beperkingen heeft. Met name de beperkingen ten aanzien lopen en staan zijn toegenomen. De door deze arts vastgestelde beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 mei 2015. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant met de toegenomen beperkingen nog altijd geschikt is voor het eigen werk van administratief medewerker alsook voor een aantal door hem geselecteerde functies. Bij besluit van 8 juni 2015 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 4 maart 2015 ongewijzigd minder dan 35% is.
1.3.2.
Na dossieronderzoek heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien aanvullende beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren in de FML op te nemen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de visie van de primaire arbeidsdeskundige over de geschiktheid van appellant voor de maatmanfunctie onderschreven. Daarenboven heeft hij de theoretische verdiencapaciteit van appellant gebaseerd op functies in de SBC-code 315040 (boekhouder), 315120 (telefonist) en 315090 (administratief medewerker). De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bedraagt dan 0%. Bij besluit van 25 november 2015 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 juni 2015, ongegrond verklaard.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen niet onjuist of onzorgvuldig geacht. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hadden van de gezondheidstoestand van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op het door appellant in bezwaar overlegde informatie en heeft daarin aanleiding gezien de FML aan te passen. Ten slotte heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
17/7370
3.1.
Bij wijzigingsformulier van 14 juni 2016 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat met ingang van 14 juni 2016 zijn gezondheid is verslechterd. Naar aanleiding van deze melding is appellant op het spreekuur op 13 juli 2016 onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoeksbevindingen en met inachtneming van de informatie van de behandelend orthopeed geconcludeerd dat de benutbare mogelijkheden op 14 juni 2016 niet zijn gewijzigd. Bij besluit van 8 augustus 2016 heeft het Uwv appellant bericht dat appellant per 14 juni 2016 geen WIA-uitkering kan krijgen.
3.2.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na een advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij besluit van 21 december 2016 (bestreden besluit 2). Daaraan heeft het Uwv het standpunt ten grondslag gelegd dat de benutbare mogelijkheden als gevolg van dezelfde ziekte per 14 juni 2016 niet zijn gewijzigd.
4. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd waarom bij appellant per 14 juni 2016 geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2015.
16/3883 WIA en 17/7370 WIA
5.1.
Appellant heeft in beide hoger beroepen staande gehouden dat zijn medische beperkingen zowel als gevolg van de reusceltumoren als zijn psychische klachten zijn onderschat. Bij appellant is sprake van reusceltumoren in de voorkant van de knie en de enkel en van een xantoom achter in de knie waardoor hij niet kan knielen of hurken. De tumoren zijn niet stationair en hebben een langzame progressieve groei. Daarmee is het aannemelijk dat zijn klachten zijn toegenomen wat is bevestigd door de orthopeed. De hinder en neuropatische pijnen als gevolg van de operatieve ingrepen, zijn invaliderend op grond waarvan sprake is van geen duurzame benutbare mogelijkheden. Alleen al hierom is de FML niet juist. Als gevolg van een operatie is in de linkervoet een zenuw beschadigd waardoor lopen en staan beperkt is. De beperkingen als gevolg hiervan zijn niet opgenomen in de FML. Evenmin is rekening gehouden met het medicatiegebruik. Wegens de aandoening heeft appellant psychische klachten waarvoor hij onder behandeling is. De onzekerheid over zijn aandoening en de toenemende ziekteverschijnselen verzwakken zijn draagkracht. Appellant acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt door zijn klachten vanwege onvermogen in het sociaal en persoonlijk functioneren. Zijn dagritme is verstoord; er zijn problemen in het gezin en de sociale contacten. Nadere beperkingen zijn aangewezen voor concentratie en herinneren. Wegens zijn klachten kan appellant de functies niet verrichten. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met hoofdpijnklachten en slaapproblemen. Appellant heeft ook de juistheid van de functieselectie betwist. Ten slotte is aangevoerd dat de arbeidsdeskundige zonder nadere motivering het opleidingsniveau heeft gewijzigd van 3 naar 4.
5.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Ook in deze hoger beroepen heeft de Raad, gelijk met het geding 15/2907 WIA, een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige benoemd om zich te laten adviseren over de verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het Uwv op de verschillende data in geding.
6.2.
In het rapport van 27 november 2018, aangevuld met het rapport van 21 maart 2019, heeft de deskundige met betrekking tot de data 4 maart 2015 en 14 juni 2016 geconcludeerd dat zij met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML van 19 november 2015 volledig kan instemmen. Van een situatie van geen benutbare mogelijkheden is geen sprake.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van verzekeringsarts Wolff-Van der Ven, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie zowel van de behandelend sector als van de kant van het Uwv benoemd en in de beoordeling betrokken. Daarbij heeft de deskundige de beoordeling van de haar drie voorgelegde gedingen toegespitst op elk van de data in geding. De door de deskundige getrokken conclusies zijn inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd. Bij brief van 21 maart 2019 heeft de deskundige, ingaand op de zienswijze van appellant, gemotiveerd toegelicht dat zij de FML van 19 november 2015, zowel geldig per 4 maart 2015 als per 14 juni 2016, onderschrijft. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Ook in wat appellant op de nadere zitting van 30 september 2019 nog naar voren heeft gebracht en wat in essentie een herhaling vormde van de over het rapport van de deskundige ingediende zienswijze, worden geen aanknopingspunten gezien voor een ander oordeel.
6.4.
Uitgaande van de aangepaste FML van 19 november 2015 heeft de rechtbank terecht ook de arbeidskundige grondslag onderschreven. Van verlies van verdiencapaciteit is dan geen sprake.
6.5.
Uit 6.1 tot en met 6.4 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

VC