ECLI:NL:CRVB:2019:3822
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens onduidelijke financiële situatie en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die sinds 1 december 2002 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft in hoger beroep de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering aangevochten. De intrekking was gebaseerd op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, dat was gestart na een anonieme tip over zwart werken. Uit het onderzoek bleek dat appellante de financiën van haar vader beheerde, maar dit niet had gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. De Raad oordeelde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, omdat zij niet had gemeld dat zij over de bankrekening van haar vader beschikte. Hierdoor was het voor het college niet mogelijk om vast te stellen of appellante recht had op bijstand.
De Raad bevestigde dat de intrekking van de bijstand met terugwerkende kracht naar 1 april 2016 terecht was, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij in grote psychische en financiële problemen was geraakt door de terugvordering, maar de Raad oordeelde dat zij deze stelling niet had onderbouwd. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.