Uitspraak
17.3868 WIA
OVERWEGINGEN
1 april 2014 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens knieklachten. Later zijn hier psychische klachten bijgekomen. Op 21 januari 2016 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant is op 14 maart 2016 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 maart 2016. Hierin zijn onder meer beperkingen opgenomen voor het persoonlijk functioneren in arbeid en het sociaal functioneren. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 9,59%. Bij besluit van 16 maart 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 29 maart 2016 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
3 december 2018 dateren van ruim na de datum in geding en bevatten geen nieuwe medische informatie over de gezondheidssituatie van appellant ten tijde van de datum in geding. In deze brieven is als diagnose vermeld dat bij appellant sprake is van een depressieve stoornis, recidiverend, met psychotische kenmerken. Vergeleken met de brief van 30 maart 2016 lijkt uit de brieven van 1 februari 2017 en 3 december 2018 een verslechtering van de psychische situatie van appellant naar voren te komen. Hiermee kan bij de beoordeling in dit geding, waar het gaat om de medische situatie per 29 maart 2016, echter geen rekening worden gehouden. Nu er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de FML van 22 juli 2016 bestaat er geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige, zoals appellant ter zitting heeft verzocht. Ten overvloede wordt opgemerkt dat appellant zich bij een toename van zijn psychische klachten toegenomen arbeidsongeschikt kan melden bij het Uwv.