ECLI:NL:CRVB:2019:3806
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met onterecht gemelde stortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving sinds 13 augustus 2015 bijstand op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme tip heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 26 mei 2016 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante contante stortingen en bijschrijvingen van derden niet had gemeld. Op basis hiervan heeft het college op 7 december 2016 besloten om de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 september 2016 te herzien en een bedrag van € 4.110,03 terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college haar ten onrechte niet heeft gehoord voordat het op haar bezwaar besliste. De Raad oordeelt dat het college gebruik heeft gemaakt van de antwoordkaartmethode, waarbij appellante een formulier is toegestuurd om aan te geven of zij gehoord wilde worden. Appellante heeft niet aangetoond dat zij dit formulier heeft teruggestuurd, waardoor het college terecht heeft afgezien van het horen.
Daarnaast heeft appellante gesteld dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, omdat zij een alleenstaande moeder is en op een geheim adres verbleef vanwege dreiging in de relationele sfeer. De Raad oordeelt dat deze omstandigheden niet als dringende redenen kunnen worden aangemerkt, omdat zij niet zijn onderbouwd en niet voldoen aan de criteria voor onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellante af.