Uitspraak
[Appellant 3] te [woonplaats 3] (appellant 3)
Namens appellant 3 heeft mr. M. van Breenen hoger beroep ingesteld.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Noord-Holland. De appellanten, drie politieambtenaren, hadden verzocht om vergoeding van verblijfkosten die zij hadden gemaakt tijdens dienstreizen. De korpschef van politie had deze verzoeken afgewezen, met de stelling dat de appellanten geen dienstreizen hadden gemaakt op de dagen waarvoor zij vergoeding vroegen. De rechtbanken oordeelden dat de reisbewegingen van de appellanten onderdeel uitmaakten van hun reguliere werkzaamheden en dat er geen sprake was van incidentele dienstreizen. De Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat de appellanten niet in aanmerking kwamen voor de gevraagde vergoedingen. De Raad benadrukte dat structurele reisbewegingen in het kader van reguliere dienstverrichting niet als dienstreizen kunnen worden aangemerkt. De hoger beroepen van de appellanten werden afgewezen, en de eerdere uitspraken van de rechtbanken werden bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.