ECLI:NL:CRVB:2019:3788
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de AWBZ
In deze zaak gaat het om de vaststelling en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante is verleend door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellante heeft in 2014 een pgb ontvangen, dat zij heeft aangewend voor zorg van de zorgverlener JeugdplusJeugd. Het Zorgkantoor heeft echter het pgb over het jaar 2014 vastgesteld op een lager bedrag en een deel van het pgb teruggevorderd, omdat niet kon worden aangetoond dat appellante de AWBZ-zorg daadwerkelijk had ontvangen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Zorgkantoor heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de rechtbank het toetsingskader juist heeft toegepast en dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen. De Raad benadrukt dat bij de vaststelling van het pgb een belangenafweging moet plaatsvinden, waarbij gekeken moet worden naar de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger en de mate waarin het niet nakomen van verplichtingen aan de ontvanger kan worden verweten.
De Raad concludeert dat de terugvordering van een bedrag van ruim € 37.000,- gerechtvaardigd is, ondanks de moeilijke financiële situatie van appellante. De Raad merkt op dat partijen ter zitting hebben besproken dat zij in overleg zullen treden over de mogelijkheid dat het Zorgkantoor van invordering van het teruggevorderde bedrag afziet. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.