ECLI:NL:CRVB:2019:3786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
19/3114 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag van ambtenaar wegens ongeoorloofde raadplegingen van Suwinet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag die is opgelegd aan een ambtenaar van Werkplein Hart van West-Brabant. De ambtenaar was werkzaam als [naam functie] en had zich schuldig gemaakt aan 127 ongeoorloofde raadplegingen van Suwinet, een systeem voor het raadplegen van privacygevoelige gegevens. De Raad oordeelde dat de opgelegde straf niet onevenredig was in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim, gezien de aard en ernst van de verweten handelingen. De rechtbank had eerder het besluit van het dagelijks bestuur vernietigd, maar de Raad kwam tot de conclusie dat het dagelijks bestuur bevoegd was tot het opleggen van de disciplinaire straf. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van betrouwbaarheid, verantwoordelijkheid en integriteit van ambtenaren, vooral in het omgaan met privacygevoelige informatie.

Uitspraak

19.3114 AW, 19/3782 AW

Datum uitspraak: 28 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 juni 2019, 18/4275 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (dagelijks bestuur)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. M.T.J.H. Berns, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.J. Boskma een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. Berns een zienswijze op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Berns, J. Waanders en C. van Gool. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Boskma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was bij Werkplein [naam werkplein] (Werkplein) werkzaam als [naam functie]. Daarnaast verrichtte hij ondersteunende werkzaamheden voor de afdeling fraudepreventie. Voor deze ondersteunende werkzaamheden was betrokkene geautoriseerd voor het raadplegen van Suwinet.
1.2.
In een gesprek op 11 april 2017 over de loopbaan van betrokkene bij Werkplein heeft de leidinggevende met betrokkene de afspraak gemaakt dat hij met ingang van die datum geen ondersteunende werkzaamheden meer zal verrichten voor de afdeling fraudepreventie en dat hij zich volledig zal inzetten als [naam functie]. Op 22 juni 2017 is de autorisatie van betrokkene voor het raadplegen van Suwinet ingetrokken.
1.3.
Naar aanleiding van een melding van de security officer van Werkplein heeft de leidinggevende op 23 juni 2017 een gesprek met betrokkene gehad over diens mogelijk oneigenlijke raadplegingen van Suwinet in het vierde kwartaal van 2016 en in januari en februari 2017. In een vervolggesprek op 6 juli 2017 heeft de leidinggevende aan betrokkene medegedeeld dat nader onderzoek zal worden gedaan naar alle raadplegingen door betrokkene van Suwinet in 2017. Op 17 juli 2017 heeft het dagelijks bestuur op grond van de eerste resultaten van het onderzoek aan betrokkene buitengewoon verlof verleend voor de duur van het onderzoek, de beraadslaging en het daaropvolgende besluit.
1.4.
Na een voornemen daartoe, waarop betrokkene zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 27 november 2017 aan betrokkene met ingang van
1 december 2017 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd met toepassing van artikel 8:13 van de Arbeidsvoorwaardenregeling [naam werkplein]. Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat betrokkene in de periode van
1 oktober 2016 tot en met 31 mei 2017 in Suwinet 127 niet-functionele en dus ongeoorloofde raadplegingen heeft verricht. Het dagelijks bestuur heeft deze raadplegingen vanwege de aard en omvang daarvan aangemerkt als ernstig plichtsverzuim dat volledig aan betrokkene kan worden toegerekend. Het dagelijks bestuur heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim.
1.5.
Bij besluit van 8 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 27 november 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
3.1.
Het dagelijks bestuur heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft op de eveneens hierna te bespreken gronden incidenteel hoger beroep ingesteld.
3.2.
De Raad komt naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
Raadplegingen personen in periode 27 oktober 2016 tot en met 1 december 2016
4.1.1.
Het dagelijks bestuur voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raadplegingen door betrokkene van zes personen in de periode van 27 oktober 2016 tot en met 1 december 2016 geen plichtsverzuim opleveren.
4.1.2.
Uit het onderzoek van het dagelijks bestuur naar de raadplegingen door betrokkene van Suwinet volgt dat er geen onderzoeksopdracht was om de hiervoor bedoelde personen te raadplegen en dat deze personen geen uitkeringsgerechtigde waren bij Werkplein. Gelet hierop is de Raad met het dagelijks bestuur en anders dan de rechtbank van oordeel dat het op de weg van betrokkene ligt om aannemelijk te maken dat er wel een onderzoeksopdracht was om deze personen te raadplegen. Betrokkene is hierin niet geslaagd. Betrokkene stelt dat hij de raadplegingen heeft gedaan in verband met een onderzoeksopdracht naar de rechtmatigheid van de uitkering van een exploitant van een eethuis. Uit het door betrokkene overgelegde “Voorblad internetonderzoek” blijkt echter niet dat de onderzoeksopdracht ook noopte tot het raadplegen van andere personen dan de exploitant van het eethuis. Voor zover dat wel nodig was, voerden de raadplegingen te ver. Niet valt in te zien waarom in verband met het onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van de exploitant van het eethuis ook de verhuurder van het pand waarin het eethuis was gevestigd en diens nabestaanden moesten worden geraadpleegd. Anders dan de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat de raadplegingen door betrokkene van zes personen, waaronder twee minderjarigen, in de periode van 27 oktober 2016 tot en met 1 december 2016 niet functioneel waren en dus als plichtsverzuim moeten worden aangemerkt.
Raadplegingen personen in periode 19 januari 2017 tot en met 2 februari 2017
4.2.
De Raad volgt, anders dan betrokkene, de rechtbank in haar oordeel dat de raadplegingen van vier personen in de periode van 19 januari 2017 tot en met 2 februari 2017 als plichtsverzuim moeten worden aangemerkt. Betrokkene weerspreekt niet dat de geraadpleegde personen geen klant waren bij Werkplein. Hij stelt alleen dat deze personen op één of andere manier een relatie moeten hebben gehad met een uitkeringsgerechtigde van Werkplein. Betrokkene heeft deze stelling niet onderbouwd. Betrokkene heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de raadplegingen functioneel waren.
Raadplegingen van oud-werknemer van Werkplein op 23 januari 2017
4.3.
Betrokkene betoogt dat een inhuurkracht de bewuste raadplegingen heeft gedaan via het Suwinet-account van betrokkene. Betrokkene wordt hierin niet gevolgd. Betrokkene betwist niet dat de inhuurkracht de oud-werknemer op dezelfde dag op bijna hetzelfde tijdstip via zijn eigen account heeft geraadpleegd. De Raad ziet niet in waarom de inhuurkracht de oud‑werknemer op nagenoeg hetzelfde moment via zowel zijn eigen account als dat van betrokkene zou raadplegen. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de raadplegingen door betrokkene van de oud-werknemer op 23 januari 2017 als plichtsverzuim moeten worden aangemerkt.
Raadplegingen van zichzelf
4.4.
Betrokkene stelt dat het voor hem niet duidelijk was dat de op diverse tijdstippen gedane raadplegingen van zijn eigen gegevens (waaronder gegevens van zijn eigen auto) niet waren toegestaan, waardoor deze raadplegingen niet als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt. Betrokkene wordt hierin niet gevolgd. Betrokkene weerspreekt niet dat er geen onderzoeksopdracht bestond voor de raadplegingen van zijn eigen gegevens. Dit betekent dat de raadplegingen niet functioneel waren. Hiermee is het plichtsverzuim gegeven.
Raadplegingen van personen in periode 12 april 2017 tot en met 3 mei 2017
4.5.
Betrokkene heeft zich niet gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de raadplegingen door betrokkene van vijf personen in periode van 12 april 2017 tot en met 3 mei 2017 plichtsverzuim opleveren.
Conclusie plichtsverzuim en toerekenbaarheid
4.6.
Uit 4.1.1 tot en met 4.5 volgt dat alle in het bestreden besluit aan betrokkene verweten raadplegingen van Suwinet plichtsverzuim opleveren. Nu dat plichtsverzuim aan hem is toe te rekenen, was het dagelijks bestuur bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
Evenredigheid
4.7.
Anders dan de rechtbank en betrokkene acht de Raad de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag, gezien de aard en de ernst van de verweten raadplegingen in het licht van de terecht gestelde eisen van betrouwbaarheid, verantwoordelijkheid en integriteit van ambtenaren van Werkplein, niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. In totaal gaat het om 127 raadplegingen die over een langere periode (te weten van 1 oktober 2016 tot en met 3 mei 2017) hebben plaatsgevonden. De verweten raadplegingen zijn in alle gevallen niet functioneel en dus ongeoorloofd. Betrokkene heeft hiermee het noodzakelijk in hem te stellen vertrouwen geschaad. Het gaat immers om het raadplegen van privacygevoelige gegevens waarvan betrokkene wist of behoorde te weten dat dit ongeoorloofd was en tot rechtspositionele gevolgen kon leiden. De Raad kent daarbij zwaar gewicht toe aan de “Verklaring rechtmatig gebruik SUWI-net” die betrokkene op 16 september 2015 heeft ondertekend. Betrokkene heeft hierin verklaard dat Suwinet alleen mag worden gebruikt voor de uitoefening van de specifieke taak waarvoor hij door de Toezichthouder Gebruik is geautoriseerd, dat het gebruik van Suwinet moet worden beperkt tot de gegevens van personen die bij hem in behandeling zijn en dat, indien Suwinet onjuist wordt gebruikt, de Toezichthouder Gebruik de betreffende medewerker hoort en zo nodig in overleg met het teamhoofd maatregelen neemt. Ook moet gewicht worden toegekend aan de verscheidene intranetpublicaties over het gebruik van Suwinet. Zo vermeldt de intranetpublicatie van 14 juni 2016 dat alleen de tabbladen mogen worden geraadpleegd die nodig zijn om het recht op uitkering te kunnen vaststellen, dat alleen de klanten waarvan een werkproces in behandeling is mogen worden geraadpleegd en dat een werknemer niet zichzelf mag raadplegen. Betrokkene wordt dan ook niet gevolgd in zijn betoog dat hij niet gewezen zou zijn op het onjuiste gebruik van Suwinet en de mogelijk rechtspositionele gevolgen daarvan. Dat de opgelegde straf ingrijpende gevolgen voor betrokkene heeft, legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
4.8.
Uit 4.1.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep van het dagelijks bestuur slaagt. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
4.9.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 mei 2018 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.C.F. Talman en G. Aarts als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) D. Bakker