In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als tuinbouwmedewerker werkte, had zich op 13 januari 2014 ziek gemeld vanwege schouderklachten, hoofdpijn en slaapstoornissen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn Ziektewet-uitkering per 13 februari 2015, wat appellant aanvechtte. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld.
De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv, dat berustte op zorgvuldig medisch onderzoek, deugdelijk gemotiveerd was. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant correct hadden vastgesteld op 72,94%, wat betekent dat hij in staat was meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn hoofdpijnklachten en andere beperkingen, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de rapporten van Instituut Psychosofia geen aanleiding gaven om meer beperkingen aan te nemen.
De Raad vernietigde het besluit van het Uwv voor zover het de beëindiging van de ZW-uitkering betrof, maar verklaarde het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die op € 2.304,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de verdiencapaciteit van verzekerden.