In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant, die zich op 28 december 2015 ziek meldde met psychische klachten, was eerder werkzaam als technisch administratief medewerker. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 februari 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat uiteindelijk leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Gelderland heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen reden was om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hadden gemist. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom er geen beperkingen moesten worden aangenomen op de aspecten duwen/trekken en tillen/dragen. Appellant stelde dat de functies die hem waren geduid fysiek te zwaar waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank in zoverre vernietigd dat het Uwv in de proceskosten van appellant is veroordeeld. De Raad heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geen aanleiding geeft om aan te nemen dat de functies fysiek te zwaar zijn. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 25 september 2018 ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.541,93.