ECLI:NL:CRVB:2019:3769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
18/2605 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een WAO-uitkering en de gevolgen van het niet aanleveren van benodigde gegevens

In deze zaak heeft appellant een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens heeft aangeleverd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij alle benodigde gegevens heeft ingediend, maar het Uwv heeft bevestigd dat de informatie onvoldoende was om de aanvraag te kunnen beoordelen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd overwogen dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen, maar hier niet aan heeft voldaan. De Raad oordeelt dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanleveren van gegevens voor de beoordeling van aanvragen om uitkeringen.

Uitspraak

18.2605 WAO

Datum uitspraak: 26 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam
van 21 maart 2018, 17/6293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft bij brief van 6 april 2017 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd bij het Uwv. Het Uwv heeft appellant bij brief van 19 april 2017 in de gelegenheid gesteld om tot 19 mei 2017 zijn aanvraag aan te vullen met door het Uwv gevraagde gegevens, waaronder een identiteitsbewijs, een verblijfsvergunning, bewijs van afgifte van BSN/sofinummer, arbeidsovereenkomsten, loonspecificaties, jaaropgaven, medische rapporten en beslissingen van toegekende uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet.
1.2.
Appellant heeft vervolgens een aantal documenten toegestuurd. Daarop heeft het Uwv bij brief van 29 mei 2017 aan appellant te kennen gegeven dat uit de ingediende informatie blijkt dat een aan appellant toegekende uitkering op grond van de ZW op 1 juli 1991 is beëindigd omdat hij arbeidsgeschikt werd geacht. In voornoemde brief heeft het Uwv appellant tevens in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen omdat de door appellant ingestuurde gegevens onvoldoende zijn om het recht op uitkering vast te kunnen stellen. Het Uwv heeft verzocht om te kennen te geven vanaf wanneer een ZW-uitkering is toegekend, over welke periode appellant in Nederland heeft gewerkt, vanaf wanneer appellant meent arbeidsongeschikt te zijn en op grond van welke medische gegevens appellant meent arbeidsongeschikt te zijn. Het Uwv heeft daarbij meegedeeld dat de aanvraag, zonder een reactie op de gestelde vragen en indiening van de gevraagde documenten, niet inhoudelijk kan worden behandeld.
1.3.
Bij besluit van 3 juli 2017 heeft het Uwv de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld, omdat de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 12 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant naar aanleiding van zijn aanvraag in de gelegenheid is gesteld om deze aan te vullen en dat de door het Uwv verzochte informatie noodzakelijk is om op de aanvraag om een
WAO-uitkering van appellant te kunnen beslissen. Appellant heeft de verzochte gegevens niet binnen de door het Uwv gestelde – redelijk te achten – termijn ingediend. De gegevens die appellant alsnog heeft ingediend zijn onvoldoende om op zijn aanvraag te kunnen beslissen. Appellant heeft ook de nadien geboden gelegenheid om nadere informatie in te brengen onbenut gelaten. Het Uwv was naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. De rechtbank heeft verder geen redenen aanwezig geacht waarom het Uwv in dit geval niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij alle gegevens naar het Uwv heeft toegezonden en dat het Uwv geen juist besluit heeft genomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden volledig onderschreven. Uit de stukken blijkt dat appellant in de gelegenheid is gesteld om de benodigde gegevens in te brengen en dat hij hieraan niet heeft voldaan. Zonder deze gegevens kan het Uwv niet beoordelen of appellant recht heeft op de gevraagde
WAO-uitkering. Het Uwv was dan ook bevoegd de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. Het oordeel van de rechtbank dat niet gebleken is van redenen waarom het Uwv in dit geval in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, is juist.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) P. Boer