Uitspraak
17.5780 WW
mr. N. Roodenburg verschenen, als waarnemer van mr. Celebi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 3 augustus 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, met ingangsdatum 15 juli 2015. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de appellant in februari 2016 een WW-uitkering voor drie maanden toegekend, maar heeft hem vervolgens verzocht om Inkomstenopgaven over de maanden juli tot en met oktober 2015 in te vullen en te retourneren. Appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven, wat leidde tot opschorting van de uitkering door het Uwv.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft het Uwv appellant opnieuw de kans gegeven om de benodigde gegevens in te dienen, maar ook dit heeft niet geleid tot de gevraagde Inkomstenopgaven. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden herhaald, waarbij hij aanvoert dat het Uwv niet adequaat heeft gehandeld in het bieden van ondersteuning bij het invullen van de formulieren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het Uwv niet over voldoende gegevens beschikte om de WW-uitkering vast te stellen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.