ECLI:NL:CRVB:2019:3766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
17/5780 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van de WW-uitkering wegens niet-nakoming inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 3 augustus 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, met ingangsdatum 15 juli 2015. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de appellant in februari 2016 een WW-uitkering voor drie maanden toegekend, maar heeft hem vervolgens verzocht om Inkomstenopgaven over de maanden juli tot en met oktober 2015 in te vullen en te retourneren. Appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven, wat leidde tot opschorting van de uitkering door het Uwv.

Tijdens de bezwaarprocedure heeft het Uwv appellant opnieuw de kans gegeven om de benodigde gegevens in te dienen, maar ook dit heeft niet geleid tot de gevraagde Inkomstenopgaven. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden herhaald, waarbij hij aanvoert dat het Uwv niet adequaat heeft gehandeld in het bieden van ondersteuning bij het invullen van de formulieren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het Uwv niet over voldoende gegevens beschikte om de WW-uitkering vast te stellen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5780 WW

Datum uitspraak: 27 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2017, 16/6800 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Celebi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2019. Namens appellant is
mr. N. Roodenburg verschenen, als waarnemer van mr. Celebi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 3 augustus 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd per 15 juli 2015.
1.2.
Bij besluit van 4 februari 2016 heeft het Uwv appellant per 15 juli 2015 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering voor de duur van drie maanden.
1.3.
Om de hoogte van de WW-uitkering te kunnen vaststellen, heeft het Uwv appellant bij brief van 29 februari 2016 verzocht om de formulieren Inkomstenopgave (Inkomstenopgaven) over de maanden juli 2015 tot en met oktober 2015 in te vullen en te retourneren. Daarbij is appellant een termijn gesteld tot en met 6 maart 2016.
1.4.
Bij besluit van 9 maart 2016 heeft het Uwv de betaling van de WW-uitkering van appellant opgeschort, omdat hij het Uwv niet de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Hierdoor is het recht op en de hoogte van de WW-uitkering niet vast te stellen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft het Uwv appellant opnieuw in de gelegenheid gesteld om de Inkomstenopgaven over de periode van juli tot en met oktober 2015 in te dienen, indien nodig met hulp van derden.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 12 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 maart 2016 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant geen Inkomstenopgaven aan het Uwv heeft toegezonden, ondanks dat het Uwv hem daar meerdere keren (schriftelijk) om heeft verzocht en daarnaast meerdere keren telefonisch contact heeft opgenomen met de gemachtigde van appellant om via hem in het bezit te komen van de benodigde gegevens. Omdat het uitblijven van de verzochte gegevens verband zou houden met een verstandelijke beperking van appellant, heeft het Uwv in beroep nogmaals de Inkomstenopgaven over de maanden juli 2015 tot en met oktober 2015 per post naar appellant in persoon en naar zijn gemachtigde gezonden met het verzoek deze ingevuld te retourneren. Het Uwv heeft daarop geen reactie ontvangen. Dat betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat het Uwv beschikte over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen of appellant vanaf 15 juli 2015 recht heeft op een WW-uitkering. Daarbij is van belang dat het Uwv ter zitting heeft toegelicht dat inkomsten van een verzekerde alleen deels via de loonbelastingaangifte zijn te controleren en dat een verzekerde daarom ook zelf moet doorgeven of nog sprake is van inkomsten uit andere bron. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen en heeft het Uwv terecht de betaling van de
WW-uitkering opgeschort.
2.2.
Over de beroepsgrond dat het Uwv ten onrechte een hoorzitting achterwege heeft gelaten, heeft de rechtbank overwogen dat een hoorzitting er in dit geval toe had kunnen dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen en een oplossing te zoeken voor de problemen. Het Uwv had appellant daarom naar het oordeel van de rechtbank in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord. De rechtbank heeft de schending van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Appellant heeft in beroep alsnog zijn standpunten mondeling toegelicht. Daarnaast is appellant in beroep nogmaals in de gelegenheid gesteld om de Inkomstenopgaven aan het Uwv op te sturen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat het Uwv ervan op de hoogte was dat appellant niet via de computer kan communiceren en ook niet in staat is schriftelijk te communiceren. Volgens appellant had het Uwv een voor zijn situatie passende mogelijkheid moeten bieden om te kunnen voldoen aan het verzoek van het Uwv. Ook heeft het Uwv appellant ten onrechte niet gehoord.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals samengevat weergegeven in de overwegingen 2.1 en 2.2, worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten. Appellant heeft ook in hoger beroep niet onderbouwd waarom hij niet in staat was om, eventueel met hulp van zijn gemachtigde, de Inkomstenopgaven in te vullen en aan het Uwv op te sturen.
4.2.
Uit wat is overwogen in 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019.
(getekend) S. Wijna
(getekend) C.I. Heijkoop