ECLI:NL:CRVB:2019:3756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
16/1436 WWAJ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de medische grondslag van een Wajong-uitkering en de urenbeperking van appellant

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de medische grondslag van het bestreden besluit van het Uwv beoordeeld. Appellant, geboren in 1988, heeft op 16 mei 2013 een Wajong-uitkering aangevraagd, welke aanvraag door het Uwv op 2 augustus 2013 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat appellant in 2006 in staat was om meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Na meerdere aanvragen en afwijzingen, heeft appellant in hoger beroep gesteld dat zijn mogelijkheden en beperkingen onvoldoende zijn onderzocht. De Raad heeft psychiater G.W. de Graaff als deskundige benoemd, die concludeerde dat appellant lijdt aan een autismespectrumstoornis, wat invloed heeft op zijn arbeidsmogelijkheden. De deskundige stelde dat appellant niet meer dan 4 uur per dag, gedurende vijf dagen per week, belastbaar is voor arbeid. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit een ontoereikende medische grondslag heeft en draagt het Uwv op om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen en een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De uitspraak is gedaan op 14 november 2019.

Uitspraak

16.1436 WWAJ-T

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 augustus 2015, 14/2817 (aangevallen uitspraak 1) en van 25 januari 2016, 14/2817 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 november 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft M.L. Schimmel-Struik hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft op 13 september 2017 gevoegd plaatsgevonden met zaak 16/1285. Appellant is verschenen, bijgestaan door Schimmel-Struik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft psychiater G.W. de Graaff als deskundige benoemd. Op 13 juli 2018 heeft de deskundige een rapport uitgebracht.
Hierop hebben partijen zienswijzen ingediend.
Namens de deskundige is een nadere vraagstelling van de Raad beantwoord. Partijen hebben hierop gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1988, heeft op 16 mei 2013 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 2 augustus 2013 afgewezen, omdat appellant [in]
2006 in staat was om meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ten grondslag, en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juli 2013.
1.2.
Op 15 april 2014 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om een Wajong-uitkering. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts appellant op het spreekuur gezien. In haar rapport van 22 mei 2014 heeft de verzekeringsarts de eerder opgemaakte FML enigszins aangepast. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op 13 juni 2014 een rapport opgesteld. Op grond van de aangepaste FML van 22 mei 2014 heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 75% van het wettelijk minimumloon kan verdienen. Bij besluit van 16 juni 2014 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant zijn een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 september 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 oktober 2014 opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML opnieuw aan te passen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen opnieuw vastgesteld en vervolgens op grond van de aangepaste FML van 11 september 2014 de oorspronkelijk geselecteerde functies opnieuw bezien en een tweetal functies niet langer passend geacht. Op basis van een nieuwe schatting heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant onveranderd meer dan 75% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
3 oktober 2014 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom het rapport van psychiater R.A.C. de Veen van 30 december 2014 geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen, zoals een urenbeperking. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht en onderbouwd dat bij de uitoefening van de geselecteerde functies bij inschakeling van een jobcoach en ook overigens in voldoende mate wordt tegemoetkomen aan de specifieke beperkingen van appellant, met name op het gebied van begeleiding. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen het gebrek te herstellen.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen.
3. Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld, omdat het zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank over de begeleiding van appellant in de geselecteerde functies.
4. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank waarbij de medische grondslag van het bestreden besluit in stand is gelaten. Appellant is van mening dat zijn mogelijkheden en beperkingen onvoldoende zijn onderzocht en dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen, heeft appellant een aanvullend rapport van psychiater De Veen van 5 april 2016 overgelegd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Tussen partijen is in geschil of de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2006 juist is vastgesteld. Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of de medische beperkingen juist zijn vastgelegd in de FML. Ter zitting is door het Uwv bevestigd dat de medische situatie van appellant zoals die in 2013 en 2014 door het Uwv is onderzocht, ook gold voor de datum in geding, 1 februari 2006. De uiteindelijk vastgestelde FML van 11 september 2017 heeft ook betrekking op de datum 1 februari 2006.
5.2.
Gelet op de voorhanden zijnde medische stukken en het verhandelde ter zitting heeft de Raad aanleiding gezien om psychiater De Graaff te vragen van advies te dienen, onder meer over de vraag of voor appellant een urenbeperking moet gelden. In zijn rapport 13 juli 2018 concludeert de deskundige dat bij appellant sprake is van een autismespectrumstoornis, zoals in 2011 door GGZ Mediant al werd vastgesteld en in 2014 werd bevestigd door psychiater De Veen. Deze ontwikkelingsstoornis is volgens de deskundige vanaf de kindertijd al aanwezig bij appellant. Er zijn volgens de deskundige beperkingen in de communicatieve vaardigheden van appellant. Appellant kan moeilijk ‘to the point’ komen en mist het vermogen tot aanbrengen van structuur in zijn denken en een coherent verhaal te vertellen. Ook mist appellant non-verbale signalen in de communicatie, waardoor subtiele indirecte boodschappen hem ontgaan. Appellant heeft een vlakke mimiek, waardoor anderen hem weer moeilijk kunnen peilen. Dit maakt een adequate wederzijdse afstemming zeer moeilijk, wat maakt dat er gemakkelijk misverstanden en conflicten kunnen ontstaan. Deze communicatieve beperkingen zijn volgens de deskundige zeker van invloed op de werknemersvaardigheden van appellant. De deskundige is echter niet van mening dat er voor appellant, wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren, meer beperkingen gelden dan al in de FML van 11 september 2017 zijn vastgelegd. Wel acht de deskundige een beperking in de duurbelastbaarheid aangewezen. De deskundige is evenals psychiater De Veen van oordeel dat het zeer onwaarschijnlijk is dat appellant daadwerkelijk 8 uur per dag, 40 uur per week arbeid kan verrichten. De vertraagde informatieverwerking, het gebrek aan inzicht en de prikkelgevoeligheid van appellant, voortkomend uit de autismestoornis, doen een aanslag op zijn energieniveau. Overprikkeling treedt bij dit ziektebeeld snel op en de geschatte hoge intelligentie van appellant maakt dat hij gemakkelijk overvraagd en overschat wordt. Appellant is niet in staat om zijn grenzen tijdig en adequaat aan te geven. Volgens de deskundige leidt een werkweek van vijf dagen per week, 8 uur per dag tot overbelasting.
5.3.
Het Uwv heeft zich niet kunnen verenigen met het standpunt van de deskundige over de duurbelastbaarheid. In zijn rapport van 24 juli 2018 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de deskundige niet concreet is wat betreft het aantal uren dat appellant belastbaar is voor arbeid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de deskundige te veel meegegaan in het verhaal van appellant en het aantal uren dat hij per week werkt. Daarbij wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat appellant nog actief is in het huishouden. Gelet op de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Raad de deskundige gevraagd om een reactie. De deskundige heeft vervolgens te kennen gegeven dat appellant met zijn beperkingen, zoals weergegeven in 5.2, niet meer dan 4 uur per dag, gedurende vijf dagen per week, belastbaar is voor arbeid.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Het onderzoek is inzichtelijk en consistent en sluit aan bij de bevindingen van psychiater De Veen van 30 december 2014. Wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt naar aanleiding van het rapport van de deskundige is geen voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van het standpunt van de deskundige dat voor appellant een urenbeperking van 4 uur per dag, gedurende vijf dagen per week, noodzakelijk is.
5.5.
Gelet op het rapport van de deskundige heeft het bestreden besluit een ontoereikende medische grondslag.
6. In dit geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Er bestaat dan ook aanleiding om met toepassing artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal de FML van 11 september 2017 moeten aanpassen voor wat betreft de door de deskundige vastgestelde urenbeperking van 4 uur per dag, gedurende vijf dagen per week. Vervolgens zal het Uwv moeten bezien wat de aanpassing van de FML betekent voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 februari 2006 en dit moeten neerleggen in een nieuw besluit op bezwaar.
7. Dit betekent dat het hoger beroep van het Uwv, zaak 16/1285, wordt aangehouden in afwachting van het door het Uwv te nemen nieuwe besluit op bezwaar.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 3 oktober 2014 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M.D.F. de Moor