ECLI:NL:CRVB:2019:3722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
17/7308 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WIA-uitkering en beëindiging van de uitkering

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de WIA-uitkering van appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. Appellante, die als schoonmaakster werkte, is sinds februari 2011 arbeidsongeschikt door psychische en rugklachten. Het Uwv heeft haar WIA-uitkering op 9 oktober 2016 beëindigd, waarna appellante bezwaar heeft gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin beperkingen zijn vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft aangedragen die twijfels oproept over het oordeel van de rechtbank. De Raad onderschrijft de conclusies van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 21 november 2019.

Uitspraak

17.7308 WIA

Datum uitspraak: 21 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 oktober 2017, 17/440 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 oktober 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster voor 38 uur per week.
Op 9 februari 2011 is zij uitgevallen wegens psychische en rugklachten. Bij besluit van
24 januari 2013 heeft het Uwv appellante met ingang van 6 februari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot100%. Bij besluit van 19 augustus 2013 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 6 november 2013 beëindigd en appellante vanaf diezelfde datum een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
Bij brief van 10 mei 2016 heeft de ex-werkgever verzocht om een herbeoordeling. In dat kader heeft appellante op 8 juli 2016 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en een verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld van 0%. Bij besluit van 8 augustus 2016 heeft het Uwv met ingang van 9 oktober 2016 de WIA-uitkering van appellante beëindigd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gezien en op basis van informatie uit de behandelend sector en medisch onderzoek aanleiding gezien om in een aangepaste FML van 8 november 2016 een urenbeperking van vier uur per dag voor appellante aangewezen te achten. Daarnaast is appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wegens haar depressie gebaat bij regelmaat en heeft hij beperkingen vastgesteld voor werken in de avond en de nacht en voor werken op onregelmatige werktijden. Voorts heeft het morfinegebruik van appellante de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gegeven om beroepsmatige chauffeursfuncties te beperken. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van deze FML geconcludeerd dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet langer geschikt zijn. Hij heeft vervolgens op basis van de functies productiemedewerker industrie (samenstellen) (SBC-code 111180) en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, binnen een lagere urenomvang, (SBC-code 267050) en de nieuwe functie samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,22% vastgesteld.
1.3.
Appellante heeft in reactie op het voornemen van het Uwv tot wijziging van het besluit van 8 augustus 2016 aanvullende bezwaren ingediend, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapporten van 13 december 2016, onderscheidenlijk, 14 december 2016 hebben gereageerd.
1.4.
Bij besluit van 16 december 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 augustus 2016 gegrond verklaard en bepaald dat appellante met ingang van 9 oktober 2016 ongewijzigd recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv heeft voorts vastgesteld dat appellante per die datum 50,22% arbeidsongeschikt is en dat per 1 december 2018 de inkomenseis zal gelden, omdat op die dag de resterende verdiencapaciteit 24 kalendermaanden hoger is dan 20% van het maatmaninkomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat zij geen reden heeft gezien om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De klachten van appellante waren bekend bij de artsen van het Uwv en hiermee is ook rekening gehouden bij het opstellen van de rapporten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 november 2016 op inzichtelijke wijze gemotiveerd op welke punten appellante beperkt is en op welke punten niet. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om meer beperkingen in de aangepaste FML van 8 november 2016 op te nemen. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante. Uitgaande van de juistheid van de genoemde FML heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt en dat deze functies niet voldoende arbeidsplaatsen zouden vertegenwoordigen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere gronden gehandhaafd. Zij houdt staande dat zij onverminderd volledig arbeidsongeschikt is en heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op de behandeling door de huisarts, de Pijnpoli, Grip en het revalidatiecentrum Maasstad. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen en dat deze functies onvoldoende arbeidsplaatsen vertegenwoordigen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar gezondheidssituatie op de datum in geding, 9 oktober 2016, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak. Het oordeel over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, de inhoudelijke beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de juistheid van de FML van
8 november 2016 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie aangedragen die aanknopingspunten biedt voor twijfel aan het oordeel van de rechtbank en de conclusies van het Uwv.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML, is de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en vertegenwoordigen de functies voldoende arbeidsplaatsen.
4.4.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019.
(getekend) R.E. Bakker
De griffier is verhinderd te ondertekenen.