ECLI:NL:CRVB:2019:3713

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
17/7581 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanpassing WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de aanpassing van zijn WGA-vervolguitkering aan de orde is. Appellant, die zich op 11 januari 2009 ziek meldde, ontving vanaf 9 januari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na afloop van deze periode werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65 tot 80%. In 2016 werd zijn WGA-vervolguitkering aangepast naar deze klasse, wat appellant betwistte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat de medische situatie van appellant, waaronder rugklachten en psychische klachten, niet leidde tot meer beperkingen dan eerder vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts de medische informatie correct had geïnterpreteerd en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd was ingegaan op zijn gronden en dat er ten onrechte geen toename van beperkingen was aangenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische beoordeling juist was en dat er geen aanleiding was voor een deskundige. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

17.7581 WIA

Datum uitspraak: 21 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2017, 17/930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2019. Namens appellant is
mr. Vreeswijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als [woonplaats] voor 40 uur per week. Op 11 januari 2009 heeft hij zich ziek gemeld met verschillende medische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 9 januari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 66%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 9 juni 2013 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 65 tot 80%. Vanaf 10 oktober 2013 heeft appellant recht op een WGA-vervolguitkering naar de klasse 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid omdat zijn arbeidsongeschiktheid per die datum is vastgesteld op 63,79%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 66,57% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 13 juli 2016 vastgesteld dat de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 1 maart 2016 wordt aangepast naar de klasse 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 3 januari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 4 januari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten aanzien van de rugklachten overwogen dat zij geen reden ziet voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het radiologisch beeld dat in de brief van de neuroloog van 27 oktober 2016 wordt beschreven onjuist heeft geïnterpreteerd. In het rapport van 22 juni 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant ingebrachte medische informatie van PuntP. Er wordt geconcludeerd dat uit deze informatie niet valt op te maken dat de psychische beperkingen zijn toegenomen. De nevendiagnose PTSS is geen reden om meer beperkingen aan te nemen omdat de hieruit voortvloeiende beperkingen al zijn ondervangen door de beperkingen die wegens de hoofddiagnose (ernstige depressie) zijn aangenomen. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zo wordt de diagnose ernstige depressie ook al in de brief van JOT/Mentrum van 28 augustus 2013 genoemd. Deze brief is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegenomen in zijn beoordeling. Ook in de reactie van 22 juni 2017 noemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep de depressieve episode ernstig, zodat er naar het oordeel van de rechtbank geen reden bestaat aan te nemen dat met deze diagnose onvoldoende rekening is gehouden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op zijn beroepsgronden. Daarnaast is ten onrechte geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts ten aanzien van het ontbreken van een toename van zijn rugklachten en psychische klachten. Appellant heeft over zijn rugklachten aangevoerd dat uit de informatie van de neuroloog van 27 oktober 2016 blijkt dat sprake is van een vernauwing waardoor er mogelijk wortelcompressie en wortelbeïnvloeding is. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat vanwege zijn psychische klachten door PTSS en een ernstige depressie ten onrechte niet meer beperkingen zijn aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 oktober 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA op 1 maart 2016.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De grond dat appellant op basis van de brief van de neuroloog van 27 oktober 2016 meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapporten op gewezen dat de neuroloog in deze brief naar aanleiding van de MRI van 4 oktober 2016 spreekt van een ongewijzigd beeld ten opzichte van 5 juni 2015. Daarnaast wordt geconcludeerd dat dit radiologisch beeld leidt tot beperkingen op rugbelasting, maar dat deze reeds in de FML zijn opgenomen namelijk als beperking op trilbelasting, frequent buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen, lopen tijdens het werk, traplopen, klimmen, zitten, staan, staan tijdens het werk, geknield of gehurkt actief zijn en gebogen en/of getordeerd actief zijn. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie. Daarbij is van belang dat in de informatie van de neuroloog slechts wordt gesproken over een mógelijke compressie en een mógelijke beïnvloeding. Tot slot wordt overwogen dat de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 14 oktober 2019 dat mogelijke wortelbeïnvloeding niet gelijk staat aan wortelcompressie, de indruk kan wekken dat voorbij wordt gegaan aan de vermelding in de brief van de neuroloog van 27 oktober 2016 van zowel een mogelijke wortelbeïnvloeding als een mogelijke wortelcompressie. Dit is gelet op het voorgaande echter geen reden te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen voor de rugklachten. Ten aanzien van de ernstige depressie en de diagnose PTSS is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 22 juni 2017 en 14 oktober 2019 voldoende heeft gemotiveerd dat deze niet leiden tot meer beperkingen.
4.4.
Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019.
(getekend) S. Wijna
(getekend) C.I. Heijkoop