ECLI:NL:CRVB:2019:3704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
17/6147 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WIA-uitkering en geschiktheid van appellante

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 31 juli 2012 ziek meldde vanwege psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar in 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar trok deze in 2016 in, omdat de arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv haar psychische beperkingen onjuist had ingeschat en verzocht om benoeming van een deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist had ingeschat. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

17.6147 WIA

Datum uitspraak: 21 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 augustus 2017, 17/2422 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Reith, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Reith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als beveiligingsmedewerker voor gemiddeld 40 uur per week. Zij heeft zich op 31 juli 2012 ziek gemeld in verband met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 29 juli 2014 een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 100%. De WIA‑uitkering is per 29 januari 2016 voortgezet als een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven.
1.2.
In 2016 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Bij besluit van 27 september 2016 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante per 28 november 2016 ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Aan dit besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 augustus 2016 alsmede een rapport van een arbeidsdeskundige van 26 september 2016 ten grondslag.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van
27 september 2016 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de in bezwaar ingediende medische informatie bestudeerd, appellante gesproken bij de hoorzitting en haar aansluitend medisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde FML onderschreven. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 7 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante voldoende ruimte heeft gekregen tot betwisting van het medisch oordeel van het Uwv door het indienen van medische informatie, en dat geen sprake is van bewijsnood bij appellante waarvoor de rechtbank compensatie dient te bieden. Omdat de rechtbank zich inhoudelijk voldoende voorgelicht achtte, heeft zij geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv een voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Uitgaande van de vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv met name haar psychische beperkingen onjuist heeft ingeschat. Zij is van mening dat zij in bewijsnood verkeert omdat een behandelaar slechts beperkt informatie mag verstrekken en niet, zoals een verzekeringsarts, een vertaalslag mag maken naar de beperkingen. Appellante heeft, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van
8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12, Korošec), de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.2.
In wat appellante heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In de aangevallen uitspraken is inzichtelijk weergegeven welke onderzoeken door de verzekeringsartsen zijn verricht. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank.
Stap 2: equality of arms
4.3.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft in de procedure gebruikgemaakt van de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen over haar medische situatie. Met name de informatie van PsyQ bevat gegevens over de klachten, diagnoses, behandelingen en bevindingen. Op basis van die informatie, aangevuld met informatie van de huisarts, is sprake van (medische) stukken die naar hun aard geschikt zijn en een redelijke mogelijkheid voor appellante vormen om de bestuursrechter van haar standpunt te overtuigen. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin de artsen van het Uwv inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen hebben betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Nu geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, kan het door appellant gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsartsen hebben de voor appellante vastgestelde belastbaarheid voldoende gemotiveerd in hun rapporten. De verzekeringsarts heeft bij onderzoek in 2016 geconstateerd dat de geestelijke gesteldheid verbeterd is ten opzichte van de vorige beoordeling. Bij het vaststellen van de psychische beperkingen is rekening gehouden met klachten als gevolg van een chronische depressie. Ook is bij het opstellen van de FML rekening gehouden met een verminderde fysieke draagkracht. De verzekeringsarts heeft bij de beoordeling de reeds aanwezige informatie van haar behandelend psychiater, MDL-arts, longarts, KNO-arts, revalidatiearts, neuroloog en orthopedisch chirurg kenbaar in de beoordeling van de beperkingen van appellante betrokken. Van belang is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikking had over aanvullende informatie van de huisarts en spoedeisende hulp en op de hoogte was van de suïcidepoging van appellante op 30 september 2016. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op 8 november 2016 heeft gezien en bij onderzoek van de psyche geen grote afwijkingen heeft vastgesteld, kan de conclusie, mede gelet op de overige informatie over de psychische situatie van appellante, dat dit een geïsoleerd crisismoment betrof waarop geen opname of intensieve begeleiding is gevolgd, worden onderschreven. De rechtbank heeft terecht gewezen op het in beroep uitgebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2017, waarin de psychische belastbaarheid nogmaals is toegelicht en is geconcludeerd dat er geen objectief medische gronden zijn om te concluderen dat de psychische belastbaarheid van appellante is onderschat. Appellante heeft in hoger beroep geen gegevens ingezonden of op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid per 28 november 2016 onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. Nu er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling is er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.5.
Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellante voor de voorbeeldfuncties.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.R. Trox